Toen ik in 1985 bezig was mijn thesis te schrijven over Kierkegaards ‘stichtelijke redevoeringen’ (zo noemden we de ‘opbouwende toespraken’ van Kierkegaard toen nog), moest ik mij voor een Nederlandse vertaling behelpen met diverse bloemlezingen die in de vorige eeuw verschenen waren. De oudste mij bekende selectie was samengesteld en vertaald door R.M. Chantepie de la Saussaye en dateerde uit 1918. Deze telg uit een roemrucht theologengeslacht had (samen met prof. Is. van Dijk) voor een eerste Kierkegaard-hausse in Nederland gezorgd door enkele selecties uit diens werken in het Nederlands te vertalen (‘Keur’-1905 en ‘Nieuwe keur’ -1911, zoals men dat toen zo mooi noemde). In de bundel ‘Stichtelijke Redenen’ (1918) had Chantepie vervolgens nog een aantal toespraken van Kierkegaard samengebracht die tussen 1844 en 1855 in verschillende bundels door Kierkegaard waren uitgegeven. Dit betrof zowel toespraken die onder pseudoniem waren verschenen, als redevoeringen die hij onder eigen naam had gepubliceerd.
Iedereen die het pseudoniemen-theater van Kierkegaard een beetje kent, weet hoe belangrijk het verschil tussen pseudoniem en ‘authentiek’ voor Kierkegaard zelf was. De bundel die nu voorligt ter bespreking, ‘Christelijke Toespraken’, bevat de eerste verzameling die hij onder zijn eigen naam uitgaf. Ze zijn in die zin een pendant van zijn boek ‘Oefening in het Christendom’. Hier spreekt hij de lezer zelf toe, Søren Aabye Kierkegaard. Persoonlijk, dat wil zeggen niet meer via één van zijn pseudonieme ‘personae’. De toespraken zijn echter geen preken. Die mocht Kierkegaard niet houden want daarvoor was een kerkelijk ‘mandaat’ nodig en dat had hij niet. In de ambtsopvatting van Kierkegaard (en de Lutherse kerk van Denemarken) is er blijkbaar toch een soort apostolisch gezag dat bij de wijding wordt verleend. En Kierkegaard was geen gewijde predikant, maar een theologisch kandidaat, meer niet. Hij hield eraan om zichzelf daar ook aan te houden. Dat betekent dat in deze toespraken de aanspraak van de lezer toch weer indirect gebeurt. De spreker komt in de toespraken wel veel dichterbij dan in de pseudonieme ‘stichtelijke toespraken’, maar hij claimt geen gezag. Wat hij zegt, het ‘gezegde’ moet het teweeg brengen bij de luisteraar. Pas als die iets met de toespraken doet, zal er van godswege iets kunnen gebeuren. Helder wordt deze dialectiek toegelicht door Pieter Vos in het Nawoord bij deze vertaling (p. 349-374). Daar ook gedegen informatie over de complexe ontstaansgeschiedenis van deze vierdelige bundel.
De vertaling zelf bouwt voort op het werk van pater Hans van Munster (1925-2008), die z’n sporen heeft verdiend in de Kierkegaard Renaissance van de tweede helft van de vorige eeuw. Van zijn hand verscheen in 1959 ook een vertaling van een selectie Redevoeringen, (als Prisma pocket). Reeds eerder verscheen bij Damon ‘Opbouwende Toespraken’ (2011) en ‘Opbouwende Toespraken in verschillende geest’ (2016), beide door Kierkegaard uitgegeven onder pseudoniem. Pieter van Reenen heeft Van Munsters voorwerk hernomen en voltooid. Pieter Vos, Udo Doedens en Annelies van Hees controleerden en corrigeerden zijn werk. Voor ons ligt dus nu een degelijke en volledige vertaling van de vier afdelingen met ‘Christelijke Toespraken’ die Kierkegaard in het revolutiejaar 1848 het licht liet zien. De eerste drie afdelingen bevatten elk zeven toespraken, de vierde afdeling bestaat uit drie ‘Toespraken bij het Avondmaal op vrijdag’ (correcter ware: bij de ‘gang naar het altaar’, we zijn in een Lutherse kerk). De derde afdeling met de titel ‘Gedachten die van achteren treffen – ter opbouwing’ (p. 171-268) is m.i. het meest karakteristiek voor Kierkegaard met name door z’n spitse kerk-kritische ondertoon. Ze is ook het laatst toegevoegd. De tweede afdeling ‘Stemmingen in de strijd van het lijden’ wordt gekenmerkt door de typisch Kierkegaardse omkeringen, die reeds in de titels van de redevoeringen aanwezig zijn, bijv. ‘Het vreugdevolle dat tegenspoed voorspoed is’. Het moge wat gratuit klinken maar Kierkegaard weet waarover hij het heeft en vooral waarom hij het zo dialectisch-paradoxaal moet aanbrengen bij de door de wol geverfde ‘christelijke’ lezer. Die is immers zo goed als immuun voor de echte boodschap. De 743 voetnoten die aan de vertaling zijn toegevoegd maken het ook voor de niet-ingeleide lezer mogelijk Kierkegaards retorische hoogstandjes (want dat zijn het stuk voor stuk) te begrijpen en misschien zelfs te appreciëren. Een register van personen en zaken besluit deze kloeke uitgave (met leeslint!).
Dick Wursten
S. Kierkegaard, Christelijke toespraken (1848), vertaling: Hans van Munster†, geheel herzien door Pieter van Reenen. [serie: Kierkegaard Werken] Damon 2019. 432 pp. ISBN 978946340247. € 42,90