Calvijn en de “Swiss watches”
Dat Zwitserland iets heeft met ‘klokken’ en ‘Zwitserse uurwerken’ nog steeds het summum van horlogerie zijn, is algemeen bekend. Dat de komst van Calvijn naar Genève hier voor iets tussen zou zitten, zal niet direct door iedereen worden aanvaard. Toch is dit een deel van de these van Max Engammare in zijn nu ook in het Engels beschikbare monografie uit 2004 over tijd en punctualiteit in het 16de eeuwse calvinisme. Dat prof. Karin Maag, directeur van het Meeter Center van Calvin College in Grand Rapids, de vertaling voor haar rekening wilde nemen, duidt erop dat men in ‘reformed circles’ dit blijkbaar een overtuigende of in elk geval interessante gedachte vindt.
Engammare, directeur van Librairie Droz en een gerenommeerd Zwitsers wetenschappelijk onderzoeker, bouwt zijn stelling uit door te verwijzen naar verschillende zaken. Zo stelt hij dat men in de protestantse theologie meer lineair-historisch georiënteerd is dan in de rooms-katholieke die voornamelijk liturgisch en dus cyclisch denkt. Dit leidt tot een grotere aandacht bij protestanten voor de geschiedenis op zich. Hierbij is de geschiedenis het terrein waarop God zich manifesteert. Alles daar moet geschieden tot zijn eer en verheerlijking, de huidige kerk- en persoonlijke geschiedenis, incluis. Zo is de tijd een voornaam theologisch onderwerp. Op zich is dit niet nieuw, maar de manier waarop Calvijn (ook in onderscheid met sommige andere, maar niet met alle hervormers) dit invult, wel: De tijd wordt niet speculatief filosofisch benaderd zoals in de Augustijnse traditie, maar praktisch concreet. Heel het leven, “iedere minuut” zegt Calvijn geregeld (en dat woordgebruik is opvallend), moet onderworpen worden aan Gods wil. En de mens moet daar zelf ook op letten, want hem zal van elke minuut rekenschap gevraagd worden. Om te beheren, moet je de tijd ook kunnen meten, en de rest kunt u wel invullen…
Protestantse kalenders en almanakken (waar de dagen niet meer aan heiligen, maar aan historische personen of gebeurtenissen – antiek, bijbels of hedendaags – worden gelinkt) worden bestudeerd, alsmede het verschijnsel van dagboeken (met precieze tijdsaanduidingen) en allerlei religieuze literatuur (m.n. Calvijns preken en brieven).Essentieel is voor Engammare dat in de tijd van Calvijn de Geneefse kerkorden op een bepaald moment stipuleren dat kerkgangers op tijd moeten zijn voor de dienst. Ook mogen zij niet voor het einde van de dienst de kerk verlaten. Volgens Engammare is dit een novum in de geschiedenis en veelzeggend, niet alleen voor de algemene controle-drift bij de geneefse overheden, maar ook voor de beleving van de tijd zelf. Voor het eerst in de geschiedenis wordt volgens Engammare punctualiteit (op-tijd-zijn) en de ordelijk tijdsindeling een morele waarde op zich. Hij traceert beide uitvoerig in preken van Calvijn en in diens eigen time-management en vergelijkt dit met de lossere brevierende tijdsbeleving in de romana, maar ook met Montaigne en Francois de Sales. Overal ziet hij dit nieuwe accent opduiken en markeert hij het. Tijdverspilling wordt zo een grote zonde.
Het enige wat men nog hoeft te doen om de beginstelling van deze boekbespreking (de link tussen Calvijn en Swiss Watches) aannemelijk te maken is opmerken dat metaalbewerkers, zilversmeden, en sieraadmakers in Genève geen brood meer konden verdienen met de vervaardiging van liturgische parafernalia (ornamenten, reliekschrijnen, crucifixen, en allerhande andere tierelantijnen waren immers taboe). Het enige wat ze dus nog konden doen, was… horloges gaan maken om de tijd te meten die we zo zorgvuldig moeten besteden tot Gods eer. Een beetje kort door de bocht, maar volgens Engammare toch niet onaannemelijk.
Het bezwaar tegen dit onderhoudende boek ligt naar mijn bescheiden mening hierin, dat Engammare nergens zijn thesis (die een sterk verband tussen de Geneefse beleving van de tijd en de protestantse ethiek van de tijdsbesteding veronderstelt) echt bewijst, maar eigenlijk gewoon steeds zijn thesis herhaalt en nog maar eens illustreert met andere en (soms ook dezelfde) voorbeelden. Hoe suggestief ook, een veronderstelling wordt nooit een bewijs, enkel door de veronderstelling te herhalen en te illustreren. Dat is jammer, want de thesis op zich verdient een diepgravend onderzoek. Nu blijft het een ‘kip-ei’ spelletje op verschillende nivo’s tegelijk. Waren calvinisten workaholics (Calvijn zeker!), of sprak het calvinisme veel workaholics aan? Ook op de simpele feitelijke vraag: hoe stond het in Zwitserse steden met de horlogerie avant Calvin? geeft het boek geen duidelijk antwoord, hoewel die gegevens toch wel fundamenteel zijn om de thesis te kunnen beoordelen.
Engammare is zich wel bewust dat hij een onderwerp aansnijdt, dat meer verdient dan een essay (wat zijn boek eigenlijk is). Dit blijkt uit zijn occasionele referenties naar Michel Foucault (Surveillir et punir) en Max Weber (Die protestantische Ethik). Omdat die verwijzingen vooral zijn belezenheid onderstrepen en niet leiden tot een analyse, blijft zijn spannende conclusie dat de ‘Weber-these’ gerust van de 17de-18de eeuwse Engelse puriteinen mag worden uitgebreid naar de het 16de eeuwse calvinisten, in de lucht hangen.
Antwerpen, Dick Wursten
Max Engammare, On Time, Punctuality, and Discipline in Early Modern Calvinism, (Cambridge university press, 2010), vertaling van L’ordre du temps: L’invention de la ponctualité au XVIe siècle (Genève, Droz, 2004).