Nooteboom (Cees), De omweg naar Santiago

lezenswaardige passage over ‘El Andalus’

Aan het einde van de elfde eeuw werd Castilië het belangrijkste christelijke koninkrijk. Alfonso vi (1065-1109) kondigt de eerste ‘binnenlandse’ kruistochten af. Zijn onderdanen zijn christenen, maar een groot deel volgt de Visigotische ritus, tot Rome het verbiedt, waardoor Spanje zijn aansluiting met het Oude Testament verliest, omdat een groot deel van de Visigotische mis bestond uit het lezen van de bijbel. Dezelfde koning gooit de deuren van ‘zijn’ Spanje wijd open voor de monniken van Cluny, die de grote kloosters van Sahagún en San Juan de la Peña op de melkweg naar Santiago stichten. Nog steeds wordt het gezicht van romaans Spanje door de bouw uit die dagen bepaald. In de omgeving van die kloosters gaan burgers wonen, Fransen en Italianen trekken Spanje binnen. Franse kooplieden vestigden zich langs de pelgrimsroute, bruggen en wegen werden gebouwd en verbeterd, het noorden van Spanje werd steeds nauwer met zijn christelijke buren verbonden.

In het mohammedaanse zuiden waren heel andere dingen aan de hand. Al-Andalus had een veel hogere levensstandaard, en een veel hogere beschaving dan de mohammedaanse bevolking in Noord-Afrika en Arabië. Het kwaadaardige fanatisme van de Khadaffi’s en de Khomeini’s bestond in die dagen ook – de islam was altijd een fanatieke, puristische godsdienst, maar in Spanje had de rechtlijnigheid zijn scherpe kanten verloren. De mohammedanen van Al-Andalus waren tolerant ten opzichte van joden en christenen, vrouwen waren vrijer, de kunst en de literatuur, vooral de poëzie, bloeiden en de economie was zo goed geregeld dat de Taifa’s in staat waren het christelijke noorden enorme sommen goud te betalen. De onderlinge rivaliteit van de verschillende prinsen was groot, dichters – waar is de tijd – stonden zo hoog in aanzien dat er om hen werd gevochten; architectuur, edelsmeedkunst, muziek, astronomie, filosofie gaven de Arabische hoven een hoog aanzien en in het mohammedaanse buitenland een roep van decadentie. Dat alles, en de politieke zwakte, droeg ertoe bij dat de Taifa van Toledo het eerste doel werd van de christelijke expansie.

Binnen de stad waren er natuurlijk óók twee fracties, een voor en een tegen Alfonso, en de laatste deed wat grootmachten altijd doen: hij liet zich ‘te hulp’ roepen door de mozarabische gemeenschap in Toledo, door de christenen die te midden van de mohammedanen leefden. In 1085 trok hij de stad binnen, maar hij deed het elegant. Zelfbestuur voor de mohammedaanse en christelijke gemeenschappen, een overgangsperiode waarin de Visigotische christenen hun eigen ritus mochten behouden. Hij noemde zich, o voorbeeld, Keizer der twee Religies. De andere mohammedaanse regeerders van Spanje voelden de bui hangen, maar of ze het toen ook al domino-effect noemden weet ik niet. Zij moesten nu kiezen – ofwel zich onderwerpen aan Alfonso, of de militair machtige, ‘calvinistische’ Noord-Afrikaanse moslimbroeders te hulp roepen, een puriteinse, Khomeini-achtige Berberdynastie, de Almoraviden. De toenmalige ayatollahs, mullahs, theologen, geestelijke leiders, of hoe je ze ook wilt noemen, die onder het ‘decadente, wereldse’ bewind van de Taifa-prinsen veel van hun invloed verloren hadden, waren sterk voor het te hulp roepen van de Almoravidenhoofdman Yusuf. Dat gebeurde, maar Yusuf had geen enkele haast. Hij minachtte de in zijn oog gecompromitteerde, half heidense Taifa-prinsen, en hij wist bovendien dat zij hem een ongeletterde barbaar vonden. Maar uiteindelijk kwam hij. In 1086 begon hij een Blitzkrieg en dwong Alfonso het beleg van Zaragoza (kijk op de kaart hoe noordelijk!) te staken. Bij de slag van Badajoz voerde de cavalerie van de Almoraviden een bliksemactie uit waardoor het leger van Alfonso zich terug moest trekken en de koning bijna het leven verloor.

[…]

Langzame troepenbewegingen, geen oorlogscorrespondenten, langzaam nieuws. Hoe lang duurde het eer de paus en de koning van Frankrijk van deze nederlaag hoorden en wisten dat ze misschien weer een schaakstuk moesten verzetten? De eerste zet was aan Alfonso: hij riep El Cid (sayyid, al-sajjid, Sidi, Arabisch voor Heer) te hulp, de grootste condottiere aller tijden, die zijn diensten aan christenen én Arabieren te koop aanbood. Yusuf had meer tijd, hij ging terug naar Afrika, en liet Alfonso een blunder maken van de eerste orde: opgejaagd door de paus gedroeg hij zich steeds agressiever tegen de Taifa-prinsen, die nu tussen hamer en aambeeld terechtkwamen: of onderworpen worden door de christelijke wereld, of hun literaire, verfijnde beschaving uitleveren aan een veel primitiever soort moslims. Het laatste gebeurde, en de tolerante schittering van Al-Andalus ging verloren. De Spaanse islam, met dichters als Al-Rusafi en filosofen als Averröes, die de erfenis van Aristoteles voor het christendom van Thomas van Aquino bewaard had, een islam die tolerant geweest was ten opzichte van christenen en joden en daarmee in Toledo een onvergankelijk model geschapen had, doofde uit, en kwam in handen van de Almoraviden en, toen die ook door de nadagen van de door hen geüsurpeerde beschaving aangeraakt waren, van de nog veel fanatiekere, puur orthodoxe stam uit het Atlasgebergte, de Almohaden. Daarmee kreeg de islam het gezicht dat wij vandaag nog steeds kennen, een weinig opwekkend beeld van een intolerante godsdienst, die, geholpen door de rijkdom van deze eeuw, een onderschat gevaar vormt voor de rest van de wereld.

DW

Cees Nooteboom, De omweg naar Santiago. hoofdstuk: ‘Verborgen schatten’ (1982)