Stroumsa (Guy), A New Science. The discovery of Religion

Men moet de oorsprong van zijn eigen discipline kennen wil men een correcte epistemologie kunnen ontwikkelen. En dat laatste is een noodzakelijke voorwaarde om met kennis van zaken (terzake) te kunnen ingaan op vragen die zich vandaag en morgen binnen jouw vakgebied voordoen. Precies daarom schreef prof. Guy Stroumsa (van de universiteiten van Jeruzalem en Oxford) dit boek. Te gemakkelijk wordt er volgens hem nog steeds van uitgegaan dat de vergelijkende godsdienstwetenschap pas echt op kruissnelheid is gekomen (of nog brutaler: ontstaan) in de tweede helft van de 19de eeuw. Deze opvatting moet volgens Professor Stroumsa genuanceerd en gekwalificeerd worden. Vanaf het begin van de Nieuwe Tijd is men op systematische (zij het niet modern-wetenschappelijk) met de studie en vergelijking van godsdiensten en godsdienstige fenomenen bezig geweest. Hoewel veel materiaal in dit boek stamt uit eerdere studies en artikelen van de auteur, is het een nieuwe magisterial study geworden door het kader waarin de auteur het materiaal plaatst: de onderzoeksvraag luidt namelijk: hoe is men eigenlijk aan het concept ‘religie’ zoals wij dat vandaag courant gebruiken gekomen. Dat was er namelijk helemaal niet vier eeuwen geleden. In de inleidende hoofdstukken plaatst hij die ‘queeste’ (want dat was het) in een breed cultuurhistorisch kader, als het ware de lacune invullend in Michel Foucault’s archeologie van de menswetenschappen, Les mots et les choses, waarin de godsdienstwetenschap niet voorkomt. In het onderhavige boek bundelt hij de oogst van een leven lang studeren lezen, observeren, vergelijken en bezinnen op het religieuze fenomeen in heden en verleden vanuit historiografisch oogpunt.

Guy G. [Gedaliah] Stroumsa is een autoriteit op het gebied van de vergelijkende godsdienstwetenschap (zelf spreekt hij het liefst van de ‘history of religions’). Van Grieks-sefardische origine, kind van twee shoah-overlevenden, groeide hij op in Parijs (student van o.a. Emmanuel Levinas) en verhuisde na een studie economie en rechten naar Israël. Hij leerde oosterse talen, werd een kenner van het Joodse denken (o.a. leerling van Shlomo Pines) en promoveerde in Harvard op de gnostiek. Jarenlang bekleedde hij de Martin Buber leerstoel voor ‘Comparative Religion’ aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem en sinds 2009 is hij daarnaast (emeritus) hoogleraar in de Study of the Abrahamic Religions in Oxford. Zijn onderzoek richt zich met name op de dynamiek van de ontmoeting tussen religieuze tradities en instellingen, zowel in het verleden als in het heden. Zijn specialisme is het Nabije Oosten en de gebieden rond de Middellandse zee. Hij werkt bij voorkeur interdisciplinair omdat religieuze fenomenen volgens hem altijd complex zijn en vanuit zoveel mogelijk invalshoeken – en bij voorkeur vergelijkend – bestudeerd moeten worden. Zijn boek, La fin du sacrifice : Mutations religieuses de l’antiquité tardive(Collège de France; Paris, 2005),  is inmiddels een standaardwerk.

Stroumsa laat zien hoe vanaf de ontdekking van de Nieuwe Wereld en het bekendworden van allerlei oude (maar toen dus: nieuwe) religieuze fenomenen en teksten de bezinning hierop de voorgegeven theologische kaders onder druk zet en doorbreekt: De kwestie of een oude of nieuwe religio vera sive falsa was, blijkt te beperkt om de nieuwe gegevens recht te doen. Door chronologische en vergelijkende studies – Europabreed – wordt het concept religie in de 17de eeuw langzaam opgerekt tot het een algemeen menselijk verschijnsel aanduidt – al dan niet van bovenmenselijke oorsprong. Ook het christendom wordt tenslotte zelf als één van de vele verschijningsvormen onder dit koepelbegrip gesubsumeerd: van een paradigmawissel gesproken! Zoals gezegd, ziet Stroumsa de grote doorbraak gebeuren in het werk van zeventiende-eeuwse Europese geleerden (humanisten als Vossius, Herbert, Spencer, Kircher, Hyde om maar enkelen te noemen), met voorlopers in de late 16de eeuw (Boemus, Scaliger). In dit rijk gestoffeerde boek biedt hij aan de geïnteresseerde (bij voorkeur ook al wat ingewijde) lezer een panorama van wat er concreet door hen en anderen aan baanbrekend werk is verzet tussen grofweg 1600-1800. Het beschikbare concept om van het eigen christendom afwijkende religieuze verschijnselen te beschrijven stond enkel toe om andere religieuze (meest rituele) uitingen als idolatrie, ketterij, bewust ongeloof, of perversie van natuurlijke religiositeit te duiden. Dit voldeed niet om de rijkdom van fenomenen recht te doen. Wat moest men in vredesnaam aanvangen met de religies van de ‘wilden’ in de Nieuwe Wereld, of met zoiets ‘buiten-categorie’ als het Boeddhisme of Confucianisme. Was dat nu een godsdienst, een filosofie? Men probeerde beide uit, maar was niet tevreden. Stroumsa vertelt de verhalen van de missionarissen in Latijns Amerika (De frailes, Las Casas) en in China (Matteo Ricci e.a.). Hoe ze de potentiële bekeerlingen leerden begrijpen (om ze beter te kunnen missioneren natuurlijk, maar onderwijl…). Hoe ze enerzijds teruggrepen – met de bijbel als leeswijzer – op de godsdienst van voor de zondeval (zouden die Indianen misschien…) op het Joodse middeleeuwse proto-sociologische concept van Maimonides (denkend vanuit de Noachitische geboden) en hoe Jezuïeten in China probeerde de term ‘civil religion’ te gebruiken om allerlei rituelen en zeden buiten het terrein van de ‘echte godsdienst’ te houden (en dus te sauveren), wat leidde tot een Querelle des rites, die overigens verloren werd door deze proto-sinologen.

Etnologisch waren de katholieken het vernieuwends, filologisch werden ook de protestantse schriftgeleerden uitgedaagd om zich te bezinnen, omdat zij geconfronteerd werden met de historische en sociologische inbedding van de bijbelse taal in het oosten (ex oriente religio), inclusief wereldbeeld en godsdienstige rituelen. Ook de Heilige Schrift zelf werd sinds de Renaissance en Reformatie filologisch gelezen, waarbij etnologische gegevens erbij werden gehaald om algemene en ‘heidense’ elementen (Egyptische, Kanaänitische religie) te duiden, maar vervolgens ook de bijbelse godsdienstigheid zelf. In deze nieuwe wereld van kennis werd tenslotte ook het christendom zelf een ‘religie temidden van religies’, exploreerbaar als een menselijk fenomeen. Geïnspireerd, de waarheid bevattend (of niet), maar onderdeel van een universeel geheel. Hoewel apologetische en polemische overwegingen bijna altijd aanwezig zijn in zulke studies (en er van systematische wetenschap nog weinig sprake was, laat staan van wetenschapsfilosofie), is met name de grenzeloze nieuwsgierigheid van de intellectuelen en sommige missionarissen voor ‘het andere’ opvallend. De wil om te kennen, niet om theologische redenen maar gewoon om de ander te verstaan. Men mag dit volgens Stroumsa niet als amateurisme afdoen, noch als orientalisme (à la Said) diffameren.

Het boek bevat zoveel inzichten dat het in een boekbespreking ondoenlijk is die recht te doen. Een overzicht van de inhoud met de namen van de enkele protagonisten moge volstaan. Na een inleiding: “de studie van religie als cultuurkritiek” volgt een hoofdstuk waarin Stroumsa de paradigmawissel van de 17de eeuw beschrijft en het effect daarvan op het verkennende onderzoek van de wereldreligies (p. 14-38): Religions unthinkableluidt een veelzeggende paragraaftitel. De kennis van de Joodse godsdienst (de meest nabije andere godsdienst) komt in hoofdstuk II aan bod “Respublica Hebraeorum” (p. 39-61), gevolgd door een peiling van de belangstelling voor de Griekse niet filosofische teksten (“Homeros Hebraios”). Hoofdstuk III beschrijft hoe er voor veel geleerden een weg liep van de bijbelse filologie naar de studie van het Jodendom van vroeger en – voor sommigen onder hen – ook naar dat van hun tijdgenoten  (p. 62-76). De fundamentele, maar nog steeds niet helemaal naar waarde geschatte, bijdrage van Richard Simon wordt voor het voetlicht gehaald. Hoofdstuk IV onderzoekt de wijze waarop de “bijbelse mythe, de religieuze geschiedenis, en het begrip afgoderij” (p. 77-100), hoewel doordesemd van vooroordelen, toch ontsluitende (heuristische) functie hebben gehad om andere religies een plaats te geven op de religieuze wereldkaart. Hier komt ook de idee van de philosophia perennis(‘een doldrieste correlatie van alle goden’) en de “diefstal these” ter sprake (alles wat interessant of respectabel is in een heidense religie of filosofie heeft een mozaïsche oorsprong). Hij benadrukt de invloed van Maimonides op de 17de eeuwse denkers ( “Gids voor dolenden”, Moreh Nevuchim). Hoofdstuk  V, over de Iraanse godsdiensten en het idee van het dualisme (blz. 101 -123), bevat een analyse van het begin van de Zoroastrische studieën in West-Europa en van het Manicheïsme, eerst als spiegel van de polemiek tussen katholieken en protestanten, maar later ook omwille van zichzelf. Hoofdstuk 6 belicht de ontwikkelingen in de visie op de Islam en bespreekt de vroeg-moderne visie op het verband tussen de Abrahamitische godsdiensten: van Mohammedis Imposturae tot de Drie Bedriegers (p. 124-144). Een kort maar instructief hoofdstuk voert ons ‘Van China naar Rome’ om de ontdekking van de “Civil Religion” (p. 145-157) te documenteren. De auteur is duidelijk beter thuis in het Midden-Oosten dan in het Verre Oosten, maar dat doet aan de waardering voor het boek niets af. Een aantal samenvattend reflecties – aansluitend op de onderzoeksvragen van de inleiding en de eerste twee hoofdstukken – worden gepresenteerd in een Epiloog: “Van ritueel naar Mythe” (p. 158-167). Een volledige bespreking van dit rijke (maar niet dikke) boek is onmogelijk: bijna elke zin resoneert wel ergens in de bibliotheek van de besproken 16de 17de en 18de eeuwse auteurs (en hun bronnen en latere interpreten). Het is dan ook het best te lezen als a. een eerbetoon aan de proto-wetenschappelijke godsdienstfenomenologen en b. een uitdaging aan de lezer om zelf aan de slag te gaan met de thema’s, probleemgebieden, en auteurs die Stroumsa heeft opgeroepen.

Dick Wursten

Guy G. Stroumsa, A New Science. The Discovery of Religion in the Age of Reason, Harvard University Press: Cambridge, 2010, x+223pp. ISBN 978-0-674-04860-7.

P.S. Zwaar op dit boek leunend, heb ik zelf nu ook een essay geschreven over de vraagd: wat is godsdienst eigenlijk?

Deel 1: Religie, een genealogisch onderzoek