Denys (Kris) & Van Camp (Frie) ed., levensbeschouwelijke vakken. Nieuwe doelen, nieuwe middelen

Opstellen van en interviews met o.a. Patrick Loobuyck,

Deze uitgave kadert in een reeks cahiers over Beleid voeren in het onderwijs. De ondertitel: Nieuwe doelen, nieuwe middelen geeft aan dat men het wil hebben over een vernieuwing van het levensbeschouwelijk onderwijs in Vlaanderen. Meteen op de eerste bladzijde valt al de naam van moraalfilosoof Patrick Loobuyck die pleit voor de invoering van een algemeen vormend vak over Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie (LEF), als alternatief voor de wijze waarop nu het levensbeschouwelijk onderwijs wordt georganiseerd. Voor het geval u het niet weet: dat is katholieke godsdienst in de scholen van het de katholieke zuil en de keuze tussen 6 levensbeschouwelijke vakken in de officiële scholen (het openbaar onderwijs). De maatschappelijke discussie hierover is sterk gepolitiseerd.

Dit cahier heeft zich ten doel gesteld die patstelling te doorbreken. Het biedt hiertoe correcte historische informatie over het ontstaan van het huidige levensbeschouwelijk onderwijs (artikel van Ann Dejaeghere, beleidsmedewerker van het ministerie van onderwijs). Alles gaat terug op de Schoolpactwet uit 1958 waarin de staat belooft de levensbeschouwelijke vorming op alle scholen te financieren en tegelijk de inhoud en de organisatie hiervan uitbesteed aan de levensbeschouwelijke instituten. In 1958 haalde dat de druk van de ketel, anno 2018 zorgt dit voor wrevel. De meeste overheidsinstellingen die onderwijs inrichten (steden, gemeenten, de Vlaamse gemeenschap), willen de zeggenschap over dat vak terug, of minstens inspraak in de lessen. Loobuyck’s LEF dient dan als breekijzer. In deze context passeren ook de competenties voor interlevensbeschouwelijke samenleven en dialoog (meestal kortweg ILC’s  genoemd) de revue. Deze zijn door de ‘bevoegde instanties’ in 2013 officieel toegevoegd aan de leerplannen van alle erkende levensbeschouwingen.

Na de historische situering krijgt Patrick Loobuyck zelf de gelegenheid om zijn visie uiteen te zetten (‘Meer lef in het onderwijs’ p. 38-45). De inhoud hiervan is bekend genoeg. In plaats van een vak dat gegeven wordt vanuit de diverse levensbschouwelijke instituten, pleit hij ervoor levensbeschouwelijke vorming in te bedden in de algemene humanistische vorming van de mens ‘als mens’. Daarbij is kennis van de levensbeschouwelijke insituten, systemen en denkwijzen van belang, maar die moet gericht zijn op ‘begrip’ (in de zin van ‘begrijpen waarom het belangrijk is voor mensen en hoe het werkt’) niet op ‘instructie’.  Hij gaat hier ook in op hoe hij de overgang van het huidige systeem naar LEF ziet. Mocht LEF ingevoerd worden, zo schrijft hij, dan zou hij in de huidige leerkrachten van de levensbeschouwelijke vakken de eerst aangewezenen zien om het nieuwe vak te geven, mits men een lerarendiploma bezit, bereid is zich te laten bijscholen, en accepteert dat in de lessen geen enkel ‘zingevingsverhaal’ van tevoren de ultieme toetssteen is over de behandelde materie. Zoals bij alle andere schoolvakken is het algemeen wetenschappelijk onderzoek (godsdienstwetenschappen, moraalfilosofie etc) hier het formele criterium. Ook is LEF volgens hem heel geschikt om de leerlijnen voor burgerschapseducatie, die op grond van de nieuwe eindtermen vanaf het volgend schooljaar moeten worden uitgezet, in op te nemen.

In de rest van dit cahier reageren verschillend personen/instanties op de ideeën van Loobuyck.

Jammer genoeg is slechts één van deze reacties geworteld in de praktijk van het lesgeven. Dat is het opstel van An Verlinden, leerkracht niet-confessionele zedenleer (p. 47-64). Zij beschrijft hoe het toegaat op een school van het stedelijk onderwijs in Antwerpen, waar de leerkrachten als team opereren. Ze hebben een gezamenlijke visie op levensbeschouwelijke vorming geformuleerd waarin zij het schoolpact op z’n kop zetten. Ze beginnen vanuit de samenwerking (levensbeschouwelijk leren doe je het best samen met de ander) en kijken dan hoe ze daarbinnen ook aan de eigen levensbeschouwing kunnen bouwen. Dit schoolteam heeft lef, dat is duidelijk. En als je zo samenwerkt (en door de vele praktijkvoorbeelden en getuigenissen krijg je een vrij duidelijk beeld) heb je inderdaad geen LEF meer nodig. De vraag is echter of deze manier van samenwerken, deze mindshift qua levensbeschouwelijke pedagogiek, wel verzoenbaar is met het wettelijk kader, ookal beroept mw. Verlinden zich nadrukkelijk op de ‘geest van de wet’.

Vergeleken met dit prikkelende en concrete artikel zijn de overige bijdragen nogal theoretisch. Cultuurfilosoof en sociaal wetenschappen Eric Corijn gaat in op de plaats van de school in een grootstedelijke context, m.n. Brussel (p. 66-81). Hij ontwikkelt interessante gedachten over hoe de kosmopolitische school van de toekomst ingebed moet zijn in het sociaal weefsel van de stad (wijk) en hoe dit ook in de levensbeschouwelijke vorming moet worden weerspiegeld. De observaties van de Vlaamse Scholierenkoepel (p. 82-87) zijn interessant, maar het is niet erg duidelijk waarop de hier vertolkte meningen nu eigenlijk berusten. De teneur is dat leerlingen graag in hun eigen levensbeschouwing serieus genomen willen worden, maar vooral vinden dat er te weinig ‘over het hek’ gekeken wordt. Vervolgens zetten twee pedagogische medewerkers van het GO! de leerlijnen uiteen die het GO! heeft ontwikkeld voor ‘burgerschapseducatie’ p. 83-98. De daarbij geformuleerde competenties rond filosoferen, waardevorming en samenleven, vertonen een duidelijk overlap zowel met LEF als met de ILC’s. Hoe men die relatie ziet (toch wel van belang als je ‘beleid wil maken’ in het onderwijs) wordt niet behandeld. Als laatste komt Bruno van Obbergen, kinderrechtencommissaris, aan het woord (p. 100-114). Hij raakt diverse keren aan een heikel punt: hoe zit het nu eigenlijk met de kinderrechten en het levensbeschouwelijk onderwijs. De materie blijkt precair. Een kind heeft recht op ‘vrijheid van godsdienst en meningsuiting’ (en in België heeft dit ‘kracht van wet’), maar tegelijk wordt in dezelfde handvesten die de mensenrechten proclameren ook heel nadrukkelijk bevestigd dat de ouders (en wettige voogden) degenen zijn die deze rechten moeten waarborgen.

Het meest opvallend in dit cahier zijn echter de zaken die men niet thematiseert. Primo, het verschil tussen de rooms-katholieke scholen en de scholen van het officiële net. In het rooms-katholieke net (ca. 70% van alle scholen) wordt er in levensbeschouwelijk gemengde klassen lesgegeven vanuit een katholieke voorkeursoptie, volgens een dynamisch-hermeneutisch leerplan. Dat is een heel andere beginsituatie dan in het officiële net, waar de klassen worden opgesplitst volgens levensbeschouwelijke lijnen. Zolang men dit onderscheid niet bij de analyse betrekt, zullen de diverse actoren in het debat langs elkaar heen blijven praten. Secundo, men zwijgt kies over de islamlessen. Nochtans is het de bezorgdheid hierover die verklaart waarom het debat zo fel gevoerd wordt en de roep om verandering zo sterkt klinkt. Er zijn Islamleerkrachten, die door de manier waarop zij de islamlessen geven olie op het vuur gooien. Zij leren een ‘wij’- ‘zij’ denken aan, zien de les als gelegenheid om de moslimidentiteit te versterken, en bieden onderwijl weinig tegenwicht tegen de salafistische ideologie die de sociale media domineert. Terwijl – zo is de redenering – de les levensbeschouwing hier juist het verschil zou moeten maken. Mede dáárom willen beleidsmakers en schooldirecties de controle terug op de levensbeschouwelijke vakken. Als men echter deze beide feiten niet wil benoemen, hoe denkt men dan beleid te kunnen voeren in het onderwijs. Beleid heeft immers enkel zin als het de realiteit aanstuurt. Luchtkastelen zijn er al genoeg.

Dick Wursten

Kris Denys en Frie van Camp (red.), LEVENSBESCHOUWELIJKE VAKKEN. Nieuwe doelen, nieuwe middelen? 
Politeia Brussel 2018. 114blz. € 35,00. ISBN 9782509031983