Een dovemansgesprek, zo zou je de gedachtenwisseling tussen enkele Angelsaksische evolutiebiologen en theologen kunnen noemen. Strijdvaardige publicaties en publieke optredens van Dawkins, Hitchens en Harris hebben dit dovemansgesprek de laatste jaren weer gestimuleerd. Vaste tegenspelers zijn de anglicaanse systematische theoloog A. McGrath en zijn roomskatholieke collega John Haught (Senior Research Fellow aan het Woodstock Theological Center – Georgetown University). De laatste vatte recentelijk zijn visie op deze “nieuwe atheisten” samen in een nu ook in het Nederlands vertaald boekje: Nieuw atheïsme. een kritische reactie op Dawkins, Harris & Hitchens. In de titel niet genoemd, maar in het boekje ook aanwezig is Daniel Dennett. De inhoudsopgave is veelbelovend: hoe nieuw is het nieuwe atheïsme; is God een ‘hypothese’; waarom geloven mensen; kunnen we goed zijn zonder God; is God persoonlijk?
De uitwerking van de gedachten is echter een geduchte tegenvaller, en niet alleen omdat de beloofde antwoorden op die vragen uitblijven. Het is vooral een tegenvaller omdat dit boekje – helaas – volkomen past in het reeds genoemde dovemansgesprek. Typerend voor zulke discussies is immers dat men niet echt luistert naar wat de ander nu eigenlijk aan de orde wil stellen. Men is vooral bezig de eigen stellingen te verdedigen. Die verdediging gebeurt op twee wijzen: de eigen positie versterken (zo mooi mogelijk voorstellen) en de positie van de tegenstander verzwakken (zo slecht mogelijk voorstellen): de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Al deze elementen vinden we bij Haught terug. Nergens toont hij begrip voor de ergernis aan de kant van de wetenschappers terwijl die toch wel terecht is (Stel u maar eens voor dat u in de VS evolutiebiologie moet doceren aan een college ergens in één van de Zuidelijke Staten). Alle kritiek die de wetenschappers uiten op theologische claims die interfereren met het wetenschappelijk onderzoek (scheppingsleer, openbaringsleer, metafysica, aansturing van de geschiedenis, morele oordelen gebaseerd op zijnsoordelen (bijv. sexualiteit, gender)) negeert Haught soeverein, door te zeggen dat dit slechts een misvatting is van het echte christelijke geloof. Iedereen weet toch dat je de bijbel symbolisch moet lezen…! Haught is kind aan huis bij Camus en Nietzsche. Whitehead en Ricoeur hebben geen geheimen voor hem en systematisch-theologisch is hij geschoold door Rahner, Barth, Schillebeeckx en Tillich. Zijn Godsbeeld en geloof is dus al maximaal aangepast aan de filosofie en de wetenschap. Met hem zullen wetenschappers niet zoveel problemen hebben, maar met de grote meerderheid der gewone theïstische gelovigen des te meer…
Haught excelleert in het blootleggen van zwakke plekken in redeneringen van wetenschappers (en die zijn er, hij heeft gelijk. Onder hen zijn er die hun huiswerk beter zouden moeten doen; ook zij voeren een dovemansgesprek). Ook is hij een meester in het aantonen dat ze het onderling niet eens zijn, met als mantra de stelling dat ook de natuurwetenschappelijke benadering van de werkelijkheid (het scientisme) gebaseerd is op een geloof (‘belief’). Een heerlijk retorisch kunstje: de wetenschappers zijn degenen die dogmatisch denken, de gelovigen (nou ja: Haught dan toch) niet. Ja, zo kan ik het ook, alsof de wetenschappelijke methode morgen vervangen kan worden door een andere. Zo simpel is het niet. Tenslotte – en dat is jammer – gaat Haught helemaal niet in op de fascinerende vraag die onder alles sluimert: Welke invloed hebben inzichten uit de natuur- en menswetenschappen op de wijze waarop wij over de mens en zijn handelen spreken? Dat zou een interessant boek opgeleverd hebben. Een simpel NOMA (no overlapping magisteria – Stephen Jay Gould, geheel afwezig in Haught’s boek) is als pacificatie begrijpelijk – zeker in Amerika, maar doet de werkelijkheid in elk geval geen recht.
Dick Wursten
John Haught, Nieuw atheïsme, een kritische reactie op Dawkins, Harris & Hitchens, Kok-Kampen, 2010, 191pp