GEZA VERMES ONDERZOEKT DE VELE GEDAANTEN VAN JEZUS (door Geert Lernout, 8 mei 2002)
GEZA VERMES, The Changing Faces of Jesus
Van alle mensen die ooit geleefd hebben is Jezus van Nazareth ongetwijfeld de beroemdste. Er is meer over hem geschreven dan over wie dan ook voor of na hem. Toch weten we verrassend weinig over hem, zo weinig dat er mensen zijn die beweren dat hij misschien wel helemaal niet bestaan heeft.
Hoewel het misschien een leuk idee lijkt om tegenover de arische Christus van de westerse traditie het semitische boerengezicht van de ‘echte’ Jezus te plaatsen, is de gebruikte wetenschappelijke techniek in de ook op Canvas uitgezonden BBCreeks zonder meer belachelijk.
De BBC-medewerkers namen een schedel van iemand die in de eerste eeuw in Jeruzalem gestorven was en voorzagen die dan digitaal van huid en haar. Dit is net zo accuraat als zouden ze binnen tweeduizend jaar je gezicht willen reconstrueren door hetzelfde te doen met een willekeurige schedel uit de eerste helft van de eenentwintigste eeuw.
Om zeker te zijn dat Jezus ooit geleefd heeft, hebben we meer nodig dan de bijbel en dat is maar één van de problemen. Het zijn namelijk juist de christenen die zich van een joodse sekte tot Romeinse staatsgodsdienst hebben opgewerkt en die de volgende tweeduizend jaar aan de macht waren, zodat zij konden bepalen welke teksten er gekopieerd en dus bewaard zouden blijven.
Daardoor leek het wel alsof ook niet-christelijke schrijvers uit de eerste eeuw naar Jezus verwezen. maar dat was niet zo. Nog tot aan het einde van de Middeleeuwen geloofde men dat Vergilius de geboorte van Christus had voorspeld en daarom mocht de dichter van de Aeneis Dante in de hel rondleiden.
Soms was verkeerd interpreteren van bestaande teksten niet genoeg, en dus voegde men gewoon verwijzingen naar Jezus aan manuscripten van niet-christelijke auteurs toe. De belangrijkste onafhankelijke bron van het Israël in de periode rond het begin van onze jaartelling werd geschreven door de joodse historicus Flavius Josephus: in dit werk vinden we niet alleen verwijzingen naar Jezus, maar ook naar Johannes de Doper en naar de broer van Jezus, Jacobus, die na de kruisdood de boodschap van zijn broer verspreidde.
Het probleem is dat deze tekst duidelijk later werd aangevuld: het is niet erg waarschijnlijk dat de joodse Josephus echt Jezus de Messias heeft genoemd of beweerd heeft dat hij na drie dagen uit de doden is opgestaan. Andere onafhankelijke schrijvers die Jezus vermeldden, zoals Tacitus of Plinius de jongere, schreven in de tweede eeuw en hebben het alleen maar over het feit dat er volgelingen van Jezus bestaan, wat wel niemand in twijfel zal trekken.
De verwijzingen naar Jezus in joodse geschriften zoals de misjna en de talmoed zijn heel dubbelzinnig en trouwens nog een flink stuk later (van de derde tot de zesde eeuw). Dit is niet echt een verrassing: niet alleen was het christendom als joodse sekte een directe concurrent van de andere vormen van jodendom, de nieuwe godsdienst maakte voor een deel gebruik van dezelfde teksten (de Griekse vertaling van de joodse bijbel) en beweerde dat Jezus de in de bijbel aangekondigde Messias was.
Joden die weigerden Jezus te aanvaarden moesten dan ook bijzonder hardleers zijn en dus niet veel beter dan de joden die verantwoordelijk waren geweest voor de dood van Jezus. Hiëronymus, de enige grote christelijke denker die wel Hebreeuws kon lezen. beweerde dat het geluid dat joden maakten in hun synagogen leek op het knorren van varkens en het balken van ezels… Als de joden later negatieve dingen over Christus schreven, waren zij zeker niet begonnen.
Geen wonder dus dat de joodse traditie weinig belangstelling had voor Jezus en als die al bestond dan was ze negatief. De geschiedenis van het antisemitisme kan niet los gezien worden van die van het christendom en natuurlijk zijn er weinig joden die warm lopen voor die rare Jeshua uit Nazareth.
De enige uitzonderingen zijn de wel heel Amerikaanse Jews for Jesus die een tijd geleden even populair waren en die zo mooi in het apocalyptische denken van de Amerikaanse fundamentalisten passen: voor Christus aan zijn Tweede Komst kan beginnen moeten de joden zich namelijk vooralsnog massaal tot het Ene Geloof bekeren.
Het resultaat is dan ook dat joden ook nu nog weinig belangstelling hebben voor de man die uiteindelijk toch de meest invloedrijke jood aller tijden is: pas in de vorige eeuw begonnen joden als Martin Buber en Joseph Klausner Jezus te zien als een belangrijke joodse denker en profeet. Het touwtrekken rond de geschiedenis van dit gebied in de tweehonderd jaar rond het begin van onze tijdrekening werd heel acuut in de tweede helft van de vorige eeuw. Niet alleen ontstond er (eindelijk) een theologische dialoog tussen joden en christenen, maar nog belangrijkerwas de vondst in 1947 van een aantal nieuwe geschriften die uit de cruciale periode dateerden en die in Jeruzalem onderzocht werden door een consortium van joodse en christelijke specialisten.
De geschriften die in Qumran, bij de Dode Zee, gevonden werden, bevatten enerzijds versies van bijbelteksten maar anderzijds ook totaal nieuw materiaal. In de laatste tien jaar is heel wat te doen geweest over deze nieuwe vondsten en het enige wat we met zekerheid weten is dat de belangrijkste specialisten het nagenoeg nergens over eens zijn.
Vermes is er in grote mate verantwoordelijk voor dat de meeste mensen nu inzien dat Jezus een Jood was
Het oorspronkelijke onderzoeksteam ging zo traag te werk, dat er al snel geruchten ontstonden over de inhoud van deze teksten, die Wellicht dateren uit de periode waarin Jezus leefde. Stond er iets in deze teksten dat de traditionele leer van de kerken of synagogen in gevaar bracht? Wat sommige oververhitte critici ook beweren, de werkelijkheid was prozaïscher: de meerderheid van de oudere onderzoekers wilde de teksten die hen waren toegewezen pas aan iemand laten zien als hun werk gedaan was. De toestand werd onhoudbaar toen een jongere generatie onderzoekers weigerde zich neer te leggen bij de traagheid van hun oudere collega’s en eisten dat de teksten nu eens voor altijd gepubliceerd zouden worden.
In 1989 creëerde de verantwoordelijke Israëlische Dienst voor Oudheden een speciaal comité dat moest toezien op de tijdige afwerking en er werd een derde van een miljoen dollar ter beschikking gesteld. Twee jaar later ging er eindelijk een fotografische kopie van de teksten naar een centrum in Oxford dat ook nu nog altijd geleid wordt door Geza Vermes en vanaf dat ogenblik was het moratorium in feite opgeheven.
Wat nog niet opgelost is, is de vraag wat deze teksten nu juist betekenen voor de geschiedenis van het christendom of het jodendom en het is hier dat Geza Vermes, als specialist van deze cruciale periode, een belangrijke rol speelt.
Vermes was voorbestemd om dit soort van onderzoek te gaan doen: hij werd in 1924 geboren in Hongarije, als zoon van een geassimileerd joods gezin. Katholiek opgevoed. werd hij onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog priester gewijd. Maar daarna verloor hij zijn christelijke geloof om het geloof van zijn voorouders terug te vinden.
Natuurlijk is dit niet alleen zijn verdienste, maar Vermes is er in grote mate verantwoordelijk voor dat de meeste mensen nu inzien dat Jezus een Jood was, wat meteen ook de titel is van zijn meest controversiële boek, Jesus the jew. Het nieuwe boek van Vermes (hij heeft ook een autobiografie, Providential Accidents, uitgebracht) heet niet voor niets The Changing Faces of Jesus en dan heeft hij het niet over het feit dat we vandaag Jezus anders bekijken dan één. twee of vijftien eeuwen geleden. Vermes beperkt zich merkwaardig genoeg tot de teksten over Jezus die binnen de kerk overgeleverd werden: de evangelies. brieven en handelingen der apostelen. Nog merkwaardiger is dat hij niet, zoals je zou kunnen verwachten, begint bij de oudste bronnen.
Vermes doet het omgekeerd: hij begint aan de buitenkant, bij het evangelie waarvan we zeker weten dat het de jongste tekst is, die van Johannes, en hij gaat zo steeds verder terug in de tijd, alsof hij een ui pelt, om uiteindelijk bij de historische Jezus te belanden.
Zijn hoofdstuk over Johannes begint met een anekdote. Als hij lezingen geeft, gebeurt het vaak dat zijn toehoorders achteraf komen vragen of ze dat wel juist gehoord hebben, dat nergens in het Nieuwe Testament staat dat Jezus de Messias of God was? Want Jezus heeft toch net het omgekeerde gezegd, in het evangelie? In negen van de tien keren, zegt Vermes, volgt dan een citaat uit het evangelie van Johannes en moet hij uitleggen dat dit evangelie een Iaat theologisch essay is dat heel weinig te maken heeft met wat Jezus en zijn leerlingen dachten en dat waarschijnlijk geschreven werd tussen 100 en 110 na de geboorte van Jezus (als het niet in 150 of nog later was) door iemand die zeker niet de jongste apostel was.
De Jezus van Johannes is een Messias, maar niet iemand die het Einde der Tijden komt. aankondigen. Johannes introduceerde het idee van een mystieke eenheid van de gelovigen met de vader door de zoon, die het veel concretere Koninkrijk van God van de eerste twee generaties volgelingen van Jezus moest vervangen. Voor Johannes was Jezus inderdaad de Zoon van God die heel even de gedaante had aangenomen van een jood. Tegelijkertijd was het evangelie van Johannes ook verantwoordelijk voor het grootste deel van de ketterijen en schisma’s die de kerk gekend heeft. ook dat met de orthodoxe kerken.
De Jezus van Paulus is heel anders: met enige overdrijving kan men zeggen dat Paulus op zijn eentje verantwoordelijk was voor de creatie van het christendom zoals het nog altijd bestaat. In zijn brieven en via het verslag van zijn activiteiten in de Handelingen der Apostelen, volgen we een man die een even goed organisator en politicus moet zijn geweest als Mohammed. Wat veel mensen vergeten is dat Paulus zich wel apostel noemt en voortdurend verwijst naar dingen die Jezus hem zelf gezegd heeft, maar dat hij de Verlosser nooit van aangezicht tot aangezicht gezien heeft. Aangezien zijn idee dat de boodschap van Jezus ook moest worden doorgegeven aan niet-joden niet enthousiast onthaald werd door Petrus en de andere christenen in Jeruzalem, was hij wel verplicht om zichzelf tot apostel uit te roepen. Petrus mocht dan de apostel zijn van degenen die besneden waren: hijzelf was apostel van alle anderen.
Ook de Jezus van Paulus is geen historische figuur: voor hem zijn alleen de drie laatste dagen van diens leven van belang. Jezus wordt verraden en gekruisigd, om dan drie dagen later de dood te overwinnen. In de Handelingen krijgen we nog een andere Jezus: daar is hij een profeet uit Galilea die na zijn kruisiging door God weer levend wordt gemaakt. In de zogenaamde synoptische evangelies (Mattheus, Marcus en Lucas) wordt dit beeld van Jezus als een genezer, prediker en wonderdoener bevestigd.
Het is hier dat Vermes een belangrijke bijdrage levert door Jezus te bekijken in zijn eigen context.
Christelijke onderzoekers doen dit liever niet: Rudolf Bultmann schreef bijvoorbeeld dat “we nagenoeg niets kunnen weten over het leven en de persoonlijkheid van Jezus omdat de vroegste christelijke bronnen daar geen enkele belangstelling voor tonen“. Vermes antwoordt daarop dat als dit waar zou zijn, de auteurs van die vroegste bronnen in een ander genre hadden moeten schrijven dan dat van de biografie.
Uiteindelijk komen we zo terecht bij het zevende hoofdstuk en bij wat Vermes “de echte Jezus” noemt. Van de Tweede Persoon van de Heilige Drievuldigheid komen we terecht bij de timmerman uit Nazareth die zieken geneest en duivels uitdrijft en vooral, die op de eerste plaats een mens is en dus ook gevoelens heeft. Het is deze “charismatische chasid” die volgens de auteur van dit boek de Jezus van de eenentwintigste eeuw moet worden en als dat gebeurt, zal dat in belangrijke mate te danken zijn aan Geza Vermes .
Tot slot is het toch wel heel ironisch dat Jezus zelf geen geschriften heeft nagelaten. In die zin lijkt hij een beetje op Socrates. die we ook alleen maar kennen uit de geschriften van zijn volgelingen. die hem zonder enige twijfel hun eigen woorden in de mond hebben gelegd. Natuurlijk zou een evangelie volgens Jezus er helemaal anders hebben uitgezien dan de teksten die we nu hebben. Maar ook in de bestaande evangelies is er maar één ogenblik waarop Jezus zelf schrijft. Hij schrijft symbolisch genoeg met een stok in het zand en de evangelist Johannes, die als enige deze anekdote vermeldt. doet niet de moeite ons te vertellen wat Jezus juist geschreven heeft. De finale ironie is zeker dat deze passage zelf nagenoeg zeker een late toevoeging is. want in de belangrijkste Griekse manuscripten vinden we de anekdote niet terug. Daarover zou Jezus zelf een mooie parabel hebben kunnen schrijven.
Geert Lernout