Dit boek – gemakkelijk tweedehands te verkrijgen! – is eigenlijk het proefschrift van van Peter Schmidt (filoloog, exegeet, theoloog, en kunstkenner) uit 2000. Hij schetst hier de iconografie over Christus door de eeuwen heen: Hoe werd hij afgebeeld, hoe niet? En waarom zo… Het is een bezonnen, wetenschappelijk gefundeerd en goed leesbaar verhaal geworden over de geschiedenis en de evolutie van christusbeelden in de West-Europese kerk en maatschappij. Schmidt onderzoekt waar de kunstenaar zijn inspiratie vandaan haalt, wat de bijbel en/of de kerk over Christus zegt, en hoe die uitspraken in een bepaalde tijd tot uitdrukking komen in de onderzochte kunstwerken. Op die manier komt de enorme evolutie in de theologische visie op de figuur van Jezus heel overtuigend aan het licht. Naast Michelangelo, Memlinc, Titiaan, komen ook kitsch, volksvroomheid, of shockerende beelden aanbod. (bijv. James Ensor of Elisabeth Olson). Naast het esthetische aspect gaat de auteur ook de onderliggende problematiek van het geloofsdiscours aangaande ‘Jezus van Nazareth’ niet uit de weg. Integendeel, zoals onderstaand citaat aantoont:
Het bijbelse verlossingsverhaal presenteert zich als een geheel, waardoor gelovigen ‘begrijpen’ hoe het met de wereldgeschiedenis zowat in elkaar zit, waarvoor ze er is, hoe de moeilijkheden opgelost zullen raken, en waartoe het allemaal uiteindelijk leiden zal. Het biedt antwoord op de beruchte vragen: ‘Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? ‘ Het verhaal heeft een wereldverklarend karakter gekregen, omdat de Bijbelse openbaring -hoezeer men ook de symbolische kwaliteit van de taal erkent -eigenlijk toch behandeld wordt als ultieme bron van informatie. Aan die informatie werden ontologische gevolgtrekkingen verbonden. Uitspraken over ‘hoe het allemaal is’. Het verlossingsepos is, samengevat, een gigantische etiologie (=leer van de oorzaken, verklaringsmodel, DW).
De crisis rond dat problemenveld boort onrustwekkend diep. Hier wordt noch min noch meer de vraag gesteld naar de mogelijkheid van een dogmatisch geloof, waarbij objectieve en universele waarheidsinhouden voorgehouden worden. Het is de vraag naar de mogelijkheid om het geloof in Jezus Christus überhaupt nog in de orde van het zijn te funderen. Het is kortom de vraag naar de inhoud en de waarheid van de christologie zelf.
De moeilijkheid om Christusbeelden nog in de levende maatschappij te integreren ligt niet zozeer in de boodschap van Jezus van Nazaret. Hoe selectief mensen met die boodschap ook tewerk gaan (waarin ze eigenlijk datgene doen wat alle culturen altijd gedaan hebben), toch spreekt de waarachtigheid en de consequente liefde die van Jezus uitgaan zeer velen blijvend aan. De moeilijkheid ligt in het waarheidsgehalte van de leerinhouden die vanwege de Kerk over Jezus voorgehouden worden, dus eigenlijk in de christologie zelf. Kerkelijke doctrine kan geen genoegen nemen met een Jezus die enkel een tijdgeest reflecteert, of wiens betekenis overwegend door emotionele associaties bepaald zou worden. Geloofsleer houdt vast aan een rationeel discours over Christus dat aanspraak maakt op objectieve waarheid.
Dogmatisch denken is ten langen leste ook altijd een gezagsdenken, waarbij de autoriteit van tradities, geschriften, groepen of personen de grenzen van het denken afbakent. Dogmatische taal blijft daarenboven wezenlijk retorisch-associatief en redeneert niet consequent argumentatief. Hoe een dergelijke taal in haar waarheidsaanspraken ánders kan verschijnen dan geïsoleerd van of in contrast met andere benaderingen van de waarheid, is binnen de evoluerende moderniteit tot een uitzonderlijke moeilijkheid geworden. Is enige osmose nog mogelijk? Zijn de ontologische uitspraken van de theologie enkel nog houdbaar met een taal die in ‘arcana’ spreekt, voor ingewijden? Wat is een taalspel echter nog waard als je het van alle andere taalspelen moet isoleren om het in stand te kunnen houden? Waar blijft de geldigheid en vooral de mededeelbaarheid van een ‘louter’ theologische taal?
De uitdaging voor de 21ste eeuw is huiveringwekkend. Op het spel staat de hele platonische teneur van de uitspraken van de oude concilies. Het gaat om de zogenaamde ‘eigenschappen’ van een kosmische Christus, die op geen enkele wijze nog kunnen inhaken op hetgeen wijsbegeerte, psychologie, wetenschap en techniek over de wereld ontsluiten. Het gaat evenzeer om uitspraken zoals ‘door wie alles geschapen is’, ‘verrijzenis van het lichaam’ , ‘hemelvaart’, ‘wederkomst van Christus ‘, ‘verlossing van de erfzonde’ en honderd andere. Zoekt men naar hun relatie tot de werkelijkheid buiten ons, dan worden zij door de kosmologie de biologie, de antropologie, kortom door de hele rationele werkelijkheidsbenadering zeer zwaar ondermijnd.
uit Peter Schmidt, In de handen der mensen – (slotbeschouwing)