Joost Zwagerman (1963-2015) behoorde in 2016 nog tot de top vijf van meest gelezen Nederlandse auteurs. Naast romans schreef hij essays en was hij een (gevreesd) kunstcriticus. Ook was hij een BN (Bekende Nederlander) door zijn vele publieke optredens. In Vlaanderen is hij vaak enkel bekend omdat hij een aantal jaren het zeer populaire programma ‘Zomergasten’ voor de VPRO presenteerde. Dichten was niet zijn hoofdactiviteit. Zelf zei hij ‘dat hij dichtte uit ambitie, en niet vanwege zijn talent’. Maar ook al neemt kwantitatief zijn dichtwerk maar een geringe plaats in binnen zijn oeuvre, kwalitatief is het hoogstaand. De gedichten zijn afwisselend qua vorm, lyrisch, extravert, en retorisch bijzonder meeslepend. Ik voorspel dat over 50 jaar enkel nog een selectie van zijn gedichten tot de Noord-Nederlandse canon zal behoren. De onderhavige bundel is zijn laatste. Ze was gereed voor publicatie toen hij in 2015 zelfmoord pleegde. Zwagerman leed aan depressies, liet zich daar ook voor behandelen, maar kreeg het ‘donkere beest’ nooit echt onder controle. Vier dagen voor z’n dood, had hij in een interview nog gezegd: “Zelfmoord heb ik echt altijd beschouwd als een no-go area”. Wie in dit licht deze gedichtenbundel leest, voelt geregeld koude rillingen over z’n rug. ‘Wakend over God’ is namelijk de talige neerslag van Zwagermans langdurige ‘gevecht met de demon/God’ (vgl. Jakob aan de Jabbok). Hij zoekt contact met God (eerste gedicht), waarna er een literair gevecht op leven en dood tussen beide begint. De ‘ik-figuur’ laat God spreken, blaffen, eenzaam zijn, en zelfs zelfmoord plegen (gedicht ‘Dood’: God, in één keer dood door eigen hand. / Dat moet de oerknal zijn geweest). En omgekeerd wordt hij door God vermaand, als door een moordenaar opgejaagd, uitgewist, maar toch ook weer – en tegelijk – gemist (gedicht ‘Lief’). Je voelt al snel aan dat een strijd op dit niveau – en voor een mens die is opgetrokken uit taal, zoals Zwagerman, is dit bittere ernst – wel verkeerd moet aflopen. In een Oosterhuis-achtig gedicht (‘Bestaan’) zegt Zwagerman over God:
Hij is er niet.
Hij is alomvattende
afwezigheid.
Erg is dat niet.
Ik ben er evenmin.
Dat schept een band.
Wat opvalt is dat in de hele bundel buiten ‘God’ en de niet nader genoemde ‘ik-figuur’ eigenlijk niets of niemand nog een rol speelt, van tel is. ‘Zijn lief’ wordt aangesproken, maar ook zij lijkt een literaire constructie (pijnlijk, zeker als je weet dat zijn reële lief zwanger was toen hij zelfmoord pleegde). Er komt een dominee voorbij, maar die heeft het enkel over het Plotinisme (neen, dat is geen spelfout) en zijn vader duikt af en toe op (zijn vader pleegde ook zelfmoord). Medemensen komen dus enkel als ‘type’ voor, als satellieten draaiend rond de ik-figuur. De natuur is volkomen afwezig, gewone dingen worden niet genoemd. Het is alles of niets geworden, in bijna volledige abstractie van de rest van de wereld. Levensgevaarlijk, dat weet Zwagerman, maar hij raakte er zo in verstrikt, dat hij strijdend met God ten onder is gegaan. Voor hem was er geen nieuwe morgen aan de overzijde zoals voor Jakob, die – hoewel ‘gewond aan de heup’ – verder mocht gaan als Israel. Deze bundel is een aanrader voor wie van taal houdt, maar een gevoelige lezer zorge er dan wel voor, dat hij deze gedichten leest ‘bij dag’.
Dick Wursten
Joost Zwagerman, Wakend over God. Hollands Diep 2016. 96 p. ISBN 9789048829651. € 15,08