Ilja Leonard Pfeijffer, Alkibiades. Roman. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2023. ISBN 978-9029549868, 944 pagina’s.
Alcibiades (short history)
- Ca. 450 v. Chr. geboren in een aristocratische Atheens familie.
- 420 tot strateeg gekozen.
- 416 deelname aan de Olympische paardenrace (eindigde 1e, 2e en 4e. Ongezien). Laat zich vieren als een vorst. Euripides componeert een Pindarische ode voor hem. Lancering van zijn politieke carrière.
- 415 mede-aanvoerder van de Atheense expeditie tegen Syracuse. Bij verstek veroordeeld wegens godslastering (aanklacht: beschadiging van de Hermeszuilen en bespotting van de mysteriën van Eleusis). Vlucht naar aartsvijand Sparta. Aldaar adviseur van de koning.
- 412 naar Perzië.
- 411 terug in Athene. Succesvol vlootcommandant.
- 407 vrijwillige verbanning na een grote nederlaag.
- 404 vermoord.
Reeds bij zijn leven is hij uitermate omstreden, voorwerp van roddels, legendes, mythen. Aan de productie en verspreiding daarvan werkte hij zelf ijverig mee. Daardoor is alles wat we over Alcibiades menen te weten – buiten de bovenvermelde kale feiten – op z’n minst óók fictie. Charles Hupperts merkt in een voetnoot over Alcibiades (vertaling van het Symposium[1]) op dat hij in de verhalen die over hem verteld worden naar voren komt “als iemand die roekeloos, baatzuchtig en meedogenloos was.” Michael Vickers in zijn studie over politiek en litteratuur in het oude Athene ziet het niet veel anders, maar onderstreept daarbij vooral diens brandende ambitie: they tell of his irrationality, his selfishness, his greed, his flamboyance and above all his ambition.[2] Een briljante narcist dus, die zijn rol klaarblijkelijk zo goed speelde dat hij de aandacht van zijn publiek wist vast te houden, zelfs na zijn dood. Aristophanes verwoordt het mooi, als hij de relatie tussen de Atheners en Alcibiades als volgt samenvat: “Ze houden van hem, ze haten hem, ze kunnen niet zonder hem.” (De kikkers 1422-5). Ook na zijn dood blijft hij de gemoederen bewegen. Niet alleen wat tijdgenoten over hem vertellen moet dus met de nodige omzichtigheid gelezen worden, maar ook wat latere auteurs daaraan toevoegen.[3] Alle recente wetenschappelijke studies bevestigen deze aporie als het erop aankomt iets over Alcibiades te zeggen dat verder gaat dan een weinig zeggend feitenrelaas, zoals hierboven.[4]
Alkibiades (Pfeijffer)
De classicus en litterator, Ilia L. Pfeijffer, is z’n leven lang al gefascineerd door Alcibiades[5] en de mythevorming rond hem. Daar moest hij toch eens iets mee doen, dus publiceerde hij Alcibiades’ memoires. Niet echt natuurlijk, want Alcibiades heeft die nooit geschreven. Het boek hoort dus thuis in de afdeling ‘fictie’. In de ‘Verantwoording’ achterin het boek (p. 801-802) zegt Pfeijffer dit zelf ook. En op de titelpagina zelf staat expliciet het woord ‘roman’. Toch wel een belangrijke opmerking, want veel lezers citeren dit boek alsof het Alcibiades’ bijdrage aan de woelige geschiedenis van Athene adequaat weergeeft. Dat is dus maar de vraag, want het is fictie. Toch wil Pfeijffer niet gezegd hebben dat het boek ‘pure fantasie’ is. Spannend. Wat dan wel? Het is “een product van de verbeelding, waarin er met behulp van empathie en fantasie een mogelijke voorstelling van wordt gegeven hoe Alkibiades aan het eind van zijn leven zou hebben kunnen terugkijken op zijn tumultueuze belevenissen in deze woelige periode van de geschiedenis.” (ibid). Dus toch pure fantasie, denk ik dan, al moet ik Pfeijffer nageven dat hij enorm zijn best doet om zich qua historische raamvertelling aan de feiten te houden. De fantasiewereld wordt zorgvuldig geconstrueerd met behulp van historische feiten: politieke crisissen in Athene, veldslagen te land en ter zee, wagenrennen in Olympia, toneelopvoeringen, drinkgelagen (zoals het ‘symposium’). En die wereld wordt bevolkt met historische personen. Ongeveer iedereen van wie wij vandaag weten dat hij (en een enkele zij) in de buurt van de historische Alcibiades zou kunnen zijn geweest, komt in dit boek z’n rol spelen (‘en mag dan weer gaan’). Pfeijffer zegt dat zijn ambitie daarbij niet minder is dan van die wereld van toen “een zo waarheidsgetrouw mogelijke reconstructie te bieden.” (ibid). Daartoe heeft hij quasi alle beschikbare bronnen voor het leven van Alcibiades geraadpleegd en verwerkt. De literatuurlijst achter in het boek (p. 911-943, waarvan 30 pagina’s met wetenschappelijke studies) is indrukwekkend. Landkaarten, namenlijst (p. 775-786), tijdlijn (p. 787-794) vervolledigen het beeld van de acribische historicus. Naast inscripties zijn er de getuigenissen van tijdgenoten, m.n. Thucidydes, Plato, Aristophanes, Xenophon, Andocides. Daarnaast de gekende latere bronnen, Nepos, Diodorus Siculus, Plutarchus, en Athenaeus. Maar daarmee zijn we inmiddels wel meer dan 500 jaar post factum, en alle auteurs (tijdgenoten zo goed als latere) hebben zo hun redenen waarom ze iets over Alcibiades vertellen.[6]
Je kunt (en moet) je dus afvragen of het op grond van het beschikbare bronnenmateriaal überhaupt mogelijk isom toteen waarheidsgetrouwe reconstructie te komen van Alcibiades’ leven. Er moeten enorme lacunes ingevuld worden om het verhaal te kunnen vertellen, en dat kan niet anders dan met behulp van ‘verbeelding’, zoals Pfeijffer dus ook ruiterlijk toegeeft. Maar bepalend voor dit boek is echter niet zozeer dat hij voor een vertellende stijl heeft gekozen en dus zijn verbeelding heeft moeten gebruiken om een leesbaar verhaal te kunnen vertellen (dat hebben er meer gedaan, bijv. in 2018 David Stuttard[7]), maar dat hij deze vertelling de literaire vorm heeft gegeven van mémoires geschreven door Alcibiades zelf. Hij is de verteller, de ‘ik’ persoon. In zijn laatste levensjaar blikt de oude Alcibiades terug op z’n leven en maakt de balans op. NB: niet voor zichzelf, maar voor de Atheners. Geen intieme confessiones, maar een publieke apologie. Dat wil zeggen, een hoogst subjectief en partijdig geschrift dus, met een interpretatie van de feiten eigen aan de imagined verteller, en die dus zìjn spin volgt. Het boek biedt dus wat de rol van Alcibiades betreft alvast geen ‘waarheidsgetrouwe reconstructie’ van wat er gebeurd is in Athene ten tijde van Alcibiades, maar een ‘verbeeldingsrijke constructie’ van Alcibiades’ fictieve verdediging ten overstaan van de mannen van Athene. Een fictie van een fictie dus. Hiervoor gebruikt Pfeijffer zijn eigen fascinatie voor Alcibiades om zo empathisch mogelijk diens veronderstelde versie van de feiten als waarheid te verkopen. Fantastisch! Wat een lef.
Het boek
Het aldus ontstane geschrift bestaat uit 12 hoofstukken, die conform de historische fictie ‘boeken’ worden genoemd (boekrollen dus). In de gedrukte editie beslaan Alcibiades’ eigenhandig geschreven memoires 11 boeken (708 pagina’s). Zijn einde wordt verteld door Timandra, Alcibiades’ tweede levensgezel, in boekrol nummer 12. Zij verzegelt die om samen met de andere elf gekopieerd en gepubliceerd te worden in Athene. In deze boeken maakt Alcibiades al vertellend de ‘balans’ op, d.w.z. hij evalueert zijn eigen rol in successen en mislukkingen, onthult motieven (van zichzelf en van anderen), en oordeelt over de gebeurtenissen en hun afloop, en pleit zichzelf natuurlijk zoveel mogelijk vrij. Mémoires, ook echte, doen dat nu eenmaal. Maar we zijn er nog niet. Pfeijffer is namelijk, net als Alcibiades, ambitieus. Hij wil meer, meer dan Alcibiades ooit zou hebben kunnen verzinnen. Ik geef een voorbeeld.
Temidden van de evocatie van de politieke intriges in Athene, komt plots Protagoras op bezoek in Athene (boek II, 8). Deze wordt vorstelijk onthaald – prachtig beschreven ! – en na een inleidend steekspel met Socrates en Alcibiades’ vriend Kritias, begint de bekende Sofist aan een fraaie beschouwing over de drie staatsvormen (monarchie – aristocratie – democratie) die in een cyclisch proces van opkomst en verval elkaar opvolgen (p. 102-106). Daar worden observaties gedaan die verrassend actueel klinken: Zo oreert hij over de democratie: “Net als bij de vorige transitiestadia zal de democratische staatsvorm door de nieuwe generaties in toenemende mate begrepen worden als een vrijgeleide om het eigenbelang na te streven. Democratische grondrechten worden niet langer opgevat als het voorrecht om de publieke zaak te mogen dienen, maar als een reden om individuele rechten op te eisen. Het volk wil steeds meer in ruil voor steeds minder verplichtingen en inspanningen. De politici, die voor hun machtspositie afhankelijk zijn van de gunst van het volk, beginnen allerlei vormen van verontwaardiging te mobiliseren om zichzelf vervolgens te kunnen presenteren als voorvechters van gekrenkte waardigheid en verkwanselde belangen…”
Wat een visionair, die Protagoras, denk ik dan. Ik moet mijn mening over de Sofisten toch eens gaan herzien. Maar dan blader ik naar de bronnen bij deze sectie, en stel vast dat de theorie van de opvolging van de drie staatsvormen niet afkomstig is van Protagoras. Ze is te lezen bij Polybius Historiae 6,4-9 (2de eeuw v. Chr., handelend over Rome). Polybius bouwt voort op Plato (De staatsman, 302c-303b) en Aristoteles (Politica 4.1289a.). Keurig netjes meldt Pfeijffer dit op p. 815. Protagoras pronkt dus met andermans veren. Ik ben teleurgesteld en voel me ook wel een beetje genomen. Maar er is meer. Verborgen achter dit geleerde spel met historische auteurs en hun gedachten schuilt een mystificatie. De formulering en met name de articulatie van deze op zich zeer gangbare politieke theorie is namelijk niet van Polybius, noch van Plato, noch van Aristoteles, maar van Pfeijffer. U vermoedde het al bij het lezen van de boven geciteerde passage, maar in de volgende alinea wordt dat zonneklaar: Omdat politici niet meer primair geïnteresseerd zijn in het staatsbelang maar vooral uit zijn op invloed en macht die hen in staat stellen hun eigenbelang te dienen, ontwikkelen ze geen visie en beleid ten faveure van de staat, maar zoeken ze slechts de gunst van het volk, […] Dit leidt dan tot de ‘ochlocratie’ (de massa heeft de macht). Dit stadium wordt gekenmerkt door “volatiliteit van het politieke klimaat, daaruit voortkomend wantrouwen jegens de instituties en de politiek, schandalen die dit wantrouwen dagelijks nog meer voeden, inefficiëntie van het openbare bestuur en onvermogen om met toekomstsvisies en langetermijnstrategieën de waan van de dag te overstijgen.” Zelfs de meest goedgelovige lezer beseft nu – hoop ik toch – dat hij een politiek pamflet van Pfeijffer aan het lezen is. Niet dus de fictieve mémoires van Alcibiades (fictie, dat wisten we al), niet een oratie van Protagoras (daar kom ik achter als ik de bronnen raadpleeg), ook niet de woorden van Polybius (naar wie ik word verwezen in die bronnen), maar een tendentieuze toespitsing van interessante politiek-theoretische gedachten uit de klassieke oudheid. Anders gezegd: De klassieke teksten worden geïnstrumentaliseerd om een politiek statement te maken in de 21ste eeuw. Personen worden ‘personae’, Griekse toneelmaskers, waardoorheen Pfeijffer zìjn boodschap verkondigt. Slim gedaan, en goed voor de publiciteit. Ik zag hem bijv. in De Afspraak, en natuurlijk ging het over de ‘verbluffende actualiteit’ van zijn historische roman. Ja nogal wiedes, hij heeft die er zelf in gestopt. Maar nogmaals: Chapeau ! Je moet het maar doen.
Dit heeft echter wel verstrekkende gevolgen voor het boek als geheel. Als Protagoras woorden van Polybius in de mond gelegd krijgt, en Polybius een spreekbuis voor Pfeijffer blijkt, hoe zit het dan met de weergave van de gesprekken met Socrates? Of wordt ook hij door Pfeijffer gebruikt als buikspreekpop (nog maar eens, want Plato ging Pfeijffer hierin voor)? En ook al heb ik aan mijn middelbare school wel een beetje kennis terzake overgehouden, zo belezen als Pfeijffer ben ik bij lange na niet. Dus begin ik te twijfelen, aan alles. Wie spreekt hier nu? Wat is echt, wat is historisch behulpzame fictie, en wat is fictie tout court? Anders gezegd: Waar spreekt de fictieve Alcibiades, en waar is Pfeijffer aan het woord? Hun beider beeld begint te oscilleren. Je kunt het onderscheid haast niet maken. Want het boek is goed geschreven, stijlvast (in de imitatie van Griekse genres), zo goed dat citaten en parafrases net zo klinken als nieuw geschreven teksten. Ik bedoel: Ingewikkeld geformuleerde lange zinnen à la Thucidydes, Pfeijffer schudt ze zo uit z’n mouw. Ook draait hij z’n hand niet om voor een Socratische dialoog (boek III, 4 – waar Alcibiades’ echtgenote, Hipparete, haar man in een socratisch leergesprek over ‘roem vergaren in dit leven’ laat ontdekken dat er ook nog vrouwen op de wereld zijn, en dat die de werkelijkheid misschien toch iets anders beleven), of een politieke redevoering (boek IV, 5 het debat met Nikias, voorafgaand aan de expeditie naar Sicilië), waar Pfeijffer de parafrases van redevoeringen uit Thucydides Historiae aanvult met een redevoering waarin Alcibiades z’n punt kan maken). Even terzijde, maar toch wel relevant: Hoe waarheidsgetrouw zijn die redevoeringen die Thucydides opneemt, eigenlijk?
Ik lees toch nog even verder, want Pfeijffer slaagt er bij tijden zo goed in om de look and feel van het Athene van de 5de eeuw v. Chr. te evoceren (d.w.z. overtuigend voor mij, maar controleren kan ik het dus niet), dat ik me in Socrates’ gezelschap waande, toen de grote Sofist Protagoras in Athene als een held werd ingehaald (boek II.6). En ik wandelde met Alcibiades langs de haven en de vismarkt en kon de curieuze oude gerechten bijna proeven (“vijftig palingen uit het Meer van Kopaïs, gestoofd in strandbiet” boek II,9); ik zag Hipparete als bruid verschijnen en op haar trouwdag door de stad trekken, en zong het Hymèn ô hyménaie bijna mee (boek III,1[8]). En natuurlijk zat ik in Olympia op de tribune tijdens de paardenrennen (boek IV, 1) en verbaasde me over de moderne muziek die Euripides onder z’n overwinningshymne zette (boek IV, 2). Ja, als ‘meester Ilja’ op z’n praatstoel zit, is het smullen geblazen voor de luisteraars.
Een geslaagd boek dus? Neen, dat nu ook weer niet. Door de genres zo te mixen verliest het boek aan spankracht. De reeds genoemde imitatie/emulatie van een Socratische dialoog over het verschil tussen man en vrouw: als gedachtenoefening vind ik het fantastisch, en als literaire tekst zonder meer geslaagd. Maar het ondermijnt wel de geloofwaardigheid van de fictieve autobiografie. Immers de inhoud van het gesprek is één groot anachronisme. Hipparete profeteert de ondergang van de mannen, als ze de vrouwen als inferieure wezens blijven behandelen, om te eindigen met volgende uitsmijter: “Wees minder Alkibiades en meer empathisch. Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn.”, waarop dan de fictieve auteur, Alcibiades dus, afsluit met : “Ja, mannen van Athene, dat zei ze, mijn echtgenote.” Niet dus. Had Pfeijffer dit als filosofisch literair essay gepubliceerd, ik zou applaudisseren en zeggen: Schitterende parodie, virtuoze vingeroefening, de dialogen van Plato waardig. Laten we dit voortaan Alicibiades III noemen[9]. Maar in fictieve mémoires is het een fatale stijlbreuk. Ik geloof de fictie van Alcibiades niet meer. Mijn animo om verder te lezen nam dan ook al lezend af. Ik vertrouwde Pfeijffer niet meer. Ik ging steeds vaker eerst in de bronnenafdeling kijken, voor ik verder ging met lezen. Wat wil hij eigenlijk? Applaus voor z’n scherpe politieke observaties en moraliserende Griekse stijloefeningen, of wil hij Alcibiades tot leven wekken, fictief, maar wel zo authentiek als mogelijk? Als dat laatste zijn betrachting was, dan had hij die politiek correcte passages beter weggelaten, of opzij gelegd voor een apart boek. Het gevolg: Ik haakte ergens in boek iv af en heb enkel nog wat gebladerd, diagonaal gelezen, om dan nog even te checken, hoe Pfeijffer het boek eigenlijk afrondt. En vergis u niet, beste lezer, Pfeijffer weet waarmee hij bezig is. Hij arrangeert het zo, dat Alcibiades’ laatste zinnen gewijd zijn aan een terugkeer naar Athene vanuit zijn ballingsoord, om Athene nogmaals te redden. En: Hij zal gaan vermomd als vrouw, immers: “Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn.” De cirkel is rond. Luid applaus van politiek-correcte banken.
Slotsom
Pfeijffer’s boek is een hybride boek. Het is zowel een fictieve apologie van Alcibiades, als een evocatie van het oude Athene, als een stijloefening ‘Grieks schrijven voor gevorderden’, als een boodschap voor vandaag. Een hybride boek, d.w.z. het getuigt van hubris. Ik vermoed dat Pfeijffer dit niet zal ontkennen. Hij is immers Alkibiades’ alter ego, en dus ook enorm ambitieus. Laat me daarom toe mijn slotconclusie navenant te formuleren. In het Symposium vergelijkt Alcibiades Socrates met een Silenen-beeldje: lelijk van buiten maar als je het openklapt, zitten er huisgoden in. Zo is Socrates: van buiten een afstotelijke satyr gelijk, maar raak je met hem in gesprek, dan blijkt in dat groteske lijf een stralende godheid te wonen (passage uit het Symposium, geparafraseerd door Pfeijffer in boek I.2). Voor Pfeijffer’s boek geldt iets soortgelijks, maar dan vice versa: Als je het uit de kast neemt, dan zie je Alkibiades ho kalos, maar als je erin gaat lezen zit je nogal eens met Pfeijffer opgescheept. Daarom adviseer ik degenen die echt in Alcibiades geïnteresseerd zijn om dit boek terzijde te laten, en in plaats daarvan bijvoorbeeld de populair wetenschappelijke biografie van David Stuttard ter hand te nemen, Nemesis: Alcibiades and the Fall of Athens (Cambridge MA, 2018), ook in het Nederlands vertaald: Nemesis. Alcibiades en de val van Athene (Utrecht, 2019). Het levensverhaal van Alcibiades wordt hier ook al vertellend geëvoceerd en geconstrueerd. Toevallig ook 12 hoofdstukken en met een soortgelijk bronvermeldingssysteem als bij Pfeijffer. Maar de auteur blijft bij de les, en laat zich dus niet verleiden tot virtuoze stijloefeningen, uitweidingen en preken. En u hoeft geen 772 pagina’s te lezen: 306 volstaan (in de Engelse editie). Mocht u dan nog niet schoon genoeg hebben van Alcibiades, dan kunt u natuurlijk ook zelf proberen zijn verhaal op het spoor te komen via de feiten en de bronnen zelf. Dan moet u een wetenschappelijke monografie ter hand nemen, bijv. die van P. J. Rhodes, Alcibiades (Barnsley, 2011).
Dick Wursten, Antwerpen.
NOTEN
[1] Alcibiades was Socrates’ eromenos, en maakt in het Symposium een opvallende entrée (Charles Hupperts, Platoonse liefde. Vertaling Symposium en Phaedrus, uitg. Damon, p. 239).
[2] Michael Vickers, Sophocles and Alcibiades. Athenian Politics in Ancient Greek Literature, p. vii.
[3] Thucydides weet heel veel over Alcibiades, maar was niet in Athene tijdens de meest van deze feiten. Hij moet wel met Alcibiades gesproken hebben, is de hypothese. Maar zelfs dan: Alcibiades is een spin-doctor eerste klas als het over zelfpromotie gaat. In roddelstad Athene, waar politiek hoogst persoonlijk was, is elke zin over hem, ook altijd een stellingname. Dit geldt voor Plato (Socrates) Xenophon, maar ook voor Aristophanes, Euripides en Sophocles, in wiens toneelstukken hij met name of als karakter voorkomt. Toneelschrijvers werden ook ‘ingehuurd’ (Alcibiades had Euripides dus in zijn zak). Michael Vickers, Sophocles and Alcibiades, p. 5.
[4] “The question of the reliability of sources dogs all classical biographies, but is particularly problematic in Alcibiades’ case. David Gribble’s Alcibiades and Athens (London, 2011) provides a valuable discussion of the problems, but concludes that even in his own lifetime Alcibiades was so controversial that writers exaggerated or invented biographical episodes to use him as an exemplum in moral or political arguments, and that it is consequently impossible to discover anything of the “actual behaviour” of the real Alcibiades.” David Stuttard, Nemesis: Alcibiades and the Fall of Athens (Cambridge MA, 2018), footnote 4, p. 309.
[5] Pfeiffer transcribeert het Grieks niet via het Latijn. Vandaar de ‘k’ in de naam in zijn boek. Ik houd tradities graag in ere.
[6] Zeker Plutarchus, Parallelle levens (begin 2de eeuw), is een rijke informatiebron, met veel anecdotes, puttend uit werken die verloren zijn gegaan. Maar de auteur is geen historicus, maar een moralist die de historische figuren beschrijft als ideaaltypes. Hij selecteert en plooit zijn materiaal dus niet historisch-kritisch, maar altijd bewust en onbewust in de richting van het beoogde effect.
[7] David Stuttard, Nemesis: Alcibiades and the Fall of Athens (Cambridge MA, 2018).
[8] De beschrijving van het huwelijk van Hipparete en A. is een ‘magisterial’ evocatie van een traditionele Griekse bruiloft in de hogere kringen in Hellas, met gebruikmaking van informatie uit alle mogelijke bronnen over ‘Griekse bruiloftsgebruiken’. Alle bronnen worden op de bronnenpagina genoemd en geduid (p. 819-812).
[9] Er zijn twee Platoonse dialogen met die naam, waarvan de eerste nog wel van Plato zou kunnen zijn, maar de tweede apocrief is.