Bernardus van Clairvaux, Bruiloft (I, II) Preken over het Hooglied (vert. Wim Verbaal)

Als we de vertaler, Wim Verbaal, mogen geloven, dan zouden de 86 preken over het Hooglied van Bernard van Clairvaux verplichte kost moeten zijn zowel voor studenten Latijn, als voor volgelingen van Andrew Tate en Jordan Peterson. Ik verklaar mij nader.
De eerstgenoemden zouden zijn teksten moeten lezen om de eenvoudige reden dat het literaire meesterwerken zijn, zonder meer vergelijkbaar met de redevoeringen van Cicero of Demosthenes. Taalbeheersing, taalplezier, literaire creativiteit, gedachtenrijkdom spreekt uit elke preek. Absoluut meesterschap. Ook is het geheel van de preken meer dan de som van zijn delen. Er zit een lijn in, een (verborgen) opbouw, het is subtiele een mystagogische tekst. En (2) Waarom zouden ook de volgelingen van Andrew Tate en Jordan Peterson (pars pro toto voor aarts-conservatieve influencers die een toxische mannelijkheid promoten) deze teksten moeten lezen? (mijn suggestie). Antwoord: omdat zij als twee druppels water lijken op de intended readers van Bernard’s preken:  de 12de eeuwse cisterciënzer monniken. Dat waren geen softe wereldvreemde geestelijken, maar mannetjesputters, vaak militair geschoold (ridders, echt of in spe) dan wel trotse debaters (uit de kathedraalscholen geplukt). Competitief ook, altijd bezig de ander te overtreffen (toernooien, debatten). Ze bogen voor niemand, tenzij een sterkere, een hogergeplaatste. En, 100% zeker dat ze ver verheven waren boven de andere helft van de wereldbewoners: de vrouwen, de meisjes. Heel overtuigend beschrijft Wim Verbaal in de inleiding, hoe Bernard deze groep aanspreekt en hoe zij door hem in de positie van ‘de meisjes’ in het Hooglied worden gemanoeuvreerd, en enkel via hun liefde voor de ‘Bruid’ kunnen ze in de buurt komen van de held van het verhaal: de ‘bruidegom’, die zich echter – surprise – heeft ‘ontledigd’ (alle macht en eer afgelegd) en een slaaf is geworden (Filippenzen 2). Er vindt een omkering van alle maatschappelijke (mannelijke) waarden plaats. Dit besef is cruciaal voor het verstaan van de preken, maar ook voor de complexe figuur van de auteur zelf, de prediker.

De vertaler/inleider heeft z’n uiterste best gedaan om de teksten toegankelijk te maken voor vandaag. Hij kent Bernard van binnen en buiten, en ook voor hem vormen deze preken een levenswerk. De uitgebreide inleiding in deel I getuigt hiervan en is onmisbaar voor de lezer (p. 17-92). Met name deel VI ‘de school van het Hooglied’ (p. 63-79) biedt hermeneutische sleutels om toegang te krijgen tot de wondere wereld van Bernard en zijn lezers. Verbaal schetst daar niet alleen de 12de eeuwse context (die ik boven al kort evoceerde), maar legt ook helder uit hoe Bernard de mens ziet, welke vermogens hij hem toekent (d.w.z. hoe hij hen kan helpen hun ‘ethos’ te vormen, want daar is het hem om te doen). En dat is toch heel anders dan hoe wij het vandaag zien. Daar is een samenspel van drie vermogens: het geheugen, de rede en de wil. Het geheugen (memoria) verwijst naar het ‘beeldend denkvermogen’ waarmee de wereld wordt geconstrueerd. Hierbij speelt de imaginatio een grote rol[3]. De rede (ratio) kan via de intelligentia begrippen vormen en tot kennis (scientia) komen. Hier spelen het Woord en de woorden een hoofdrol. En dan kan de mens ook ‘leren door ervaringen’ (experientia). Daar speelt de wil een rol maar gaat het even goed om fysieke sensorische gewaarwordingen (emoties, affecten). Alle drie zijn voor Bernard echte kenbronnen en kunnen verandering bewerken. In zijn preken werkt hij vooral met het beeldend denkvermogen (memoria) en de ervaringskennis (experientia). De discursieve rede gebruikt hij om die kennisgegevens zo effectvol mogelijk te ordenen. Retoriek in optima forma dus.

Ook de voetnoten bij de preken zijn zeer behulpzaam. Daar worden de bijbelteksten geïdentificeerd die in/onder/met de geschreven tekst aanwezig zijn. Belangrijker nog: daar wordt uitgelegd wat impliciet begrepen werd door een 12de eeuwer, (maar niet door een 21ste eeuwer). In de eerste voetnoot van elke preek wordt de setting geduid, soms kort, soms zeer uitgebreid (bijv. preek 26, bij het overlijden van ‘broer Gerard’).

De vertaler heeft een ‘dynamisch equivalente’ vertaling proberen te maken. D.w.z. dat het Nederlands op de huidige lezer ongeveer dezelfde indruk zou moeten maken als op de oorspronkelijke. Dus geen ontmoedigende ‘foreignizing’ (vaak kenmerkend voor wetenschappelijke vertalingen), ook geen uitgewoonde ‘vrome termen’ (die kerkelijk vertalingen vaak kenmerken).[4] Het genot van het spelen met woorden, ironie, gewaagde beeldspraak, krasse taal, stijlwisselingen, moet merkbaar zijn. Het resultaat? Oordeel zelf: Hieronder het begin van preek 25 in twee vertalingen:

Herinnert U, wat ik in mijn laatste preek gezegd heb: de bruid ziet zich genoodzaakt om op de krenkende woorden van de afgunstige meisjes te antwoorden. Deze schijnen uiterlijk weliswaar tot het getal der gezellinnen te horen, maar innerlijk staan ze er ver van af.Zien jullie het? Nu gebeurt wat ik in mijn preek al gezegd had: de bruid voelt zich gedwongen antwoord te geven op de verwijten van jaloerse meisjes. Lichamelijk onderscheiden zij zich niet van de andere meisjes, maar door hun aard blijven ze ver van hen verwijderd.
Theo Bell, 2001[5]Wim Verbaal, 2024

NB: een op schrift gestelde  ‘preek’ , die daarna gekopieerd en doorgegeven wordt, is een literair genre op zich. Verbaal behandelt dit in de inleiding op deel II, p. 23-37. Hij laat daar ook zien, dat het geen echt gehouden preken zijn, zoals men vroeger vaak aannam. De verwijzing naar dialogen, het antwoord op vragen, inclusief plotse opwellende emoties (tranen, zie opnieuw preek 26 (deel II, p. 67) dienen begrepen te worden als zorgvuldig ingezette literary devices. Bij de redactie van de preken heeft Verbaal de traditionele tussentitels, die ook in de wetenschappelijke broneditie staan, verwijderd. Hij heeft de nummering behouden, en elke sectie een korte hoofding gegeven. Ook dit komt een ‘nieuwe blik’ op de tekst ten goede.

Na al deze lof, toch nog enkele kleine en één groter punt van kritiek. De kleine puntjes hebben met consequentie te maken. Waarom noemt de auteur Bernardus niet gewoon Bernard? Z’n broer heet Gerard. En z’n collega Willem van St. Thierry mag zelfs z’n vernederlandste voornaam houden. Idem voor Abaelardus. En: Waarom is het Anselm van Laon en Anselmus van Canterbury? Naast inconsequent, staat het gebruik van de verlatijnste persoonsnaam haaks op de intentie van het boek: interesse wekken voor christelijk erfgoed bij de out-group. Verder: In de lijst met afkortingen (5 bladzijden) gaat Verbaal soms wel erg kort door de bocht: Zo is er de afkorting “Circ. ‘preken op de besnijdenis’” Ja, zo noemen insiders dat maar het lijkt me toch beter om te schrijven: ‘Preken voor de zondag van de besnijdenis’. Ook is de auteur niet altijd consequent. “Csi.  ‘Overweging’. Dit verwijst naar het tractaat ‘de consideratione’, dat in het boek zelf echter ‘Over de bezinning’ wordt genoemd (bijv. I, p. 26). Goed, dat zijn kleinigheden. Ik heb ook een gewichtig punt van kritiek. De vertaler meent dat hij Bernard in bescherming moet nemen tegen de beschuldiging van jodenhaat (I, p. 76-77 in de tekst en in de voetnoot[6], en herhaald bij relevante passages in preken). Bernard heeft in brieven, en in persoon, de Joden in het Rijnland in bescherming genomen toen daar een pogrom uitbrak op aanstichten van een cisterciënzer monnik. Akkoord. Maar Verbaal vervolgt dan met “Bernardus kan inderdaad geen anti-judaïsme en nog veel minder anti-semitisme worden verweten.” Anti-semitisme in strikte zin misschien niet (want dat is een 19de eeuws verschijnsel en veronderstelt een rassentheorie), maar anti-judaïsme wel. Het zou raar zijn als dat niet zo was. De substitutie-theologie is alomtegenwoordig. De kerk is in de plaats gekomen van Israël. De Joden hebben Jezus verworpen en omgebracht. Schriftgeleerden toen (en rabbijnen nu) snappen hun eigen boeken niet (wij christenen wel), en farizeeën en het Sanhedrin krijgen altijd de zwarte piet. Zij worden ook door Bernard gemakkelijk met demonen en vijanden van de bruidegom samengezet. Zoals gezegd: Standaard in de kerk van alle tijden en plaatsen. Helaas, want niet onschuldig. Die gedachtegangen, beelden, en zinswendingen zijn dus ook bij Bernard aanwezig. Dat Bernard met zijn kritiek op de Joden (‘lezers die enkel op de korstjes kauwen, en het echte brood niet willen’) natuurlijk vooral christelijke tegenstanders bedoelt, is geen verontschuldiging. Het is adding insult to injury en dat keer op keer herhalen, getuigt van weinig besef van hoe diep het anti-judaïsme in onze christelijke traditie verankerd is.[7] We zouden er beter aan doen, dat gewoon te erkennen. Tenslotte: de boeken maken deel uit van de reeks ‘Middeleeuwse Monastieke Teksten’ (resp. deel 13 en 15). Op de omslag twee schitterend foto’s van het licht dat door het moderne glasvenster binnenvalt in 12de eeuwse cisterciënzer abdijkerk van Le Thoronet. Ik kijk al uit naar de volgende lichting.

Dick Wursten

Bernardus van Clairvaux,
Bruiloft I. Preken op/over[1] het Hooglied 1-23. Damon 2021. ISBN 9789463403085. 392 p.  
Bruiloft II. Preken over het Hooglied 24-45. Damon 2024. ISBN 9789463403481. 360 p. Vertaling, inleiding en annotatie Wim Verbaal.[2]


[1] Preken over het hooglied: De kaft heeft bij Bruiloft I ‘op het Hooglied’, de titelpagina heeft ‘over’.
[2] In deel I wordt uit eerbetoon ook nog Nico Visser osb † genoemd als vertaler. In realiteit is ook die tekst uit de pen van Wim Verbaal gevloeid. (zie noot van de vertaler, p. 7).
[3] Het Nederlands mist een equivalent voor het Latijnse woord ‘mens’, dat het gebied is waarop het beeldend denkvermogen actief. Geest is al bezet (spiritus). In het Engels is ‘Mind’ beschikbaar. Dat de vertaling van de zeer veel voorkomende woorden als anima, animus, spiritus, mens de vertaler steeds weer voor een uitdaging stelt, hoeft dus geen betoog.
[4] Pietas, pius  wordt niet met vroomheid of godsvrucht weergegeven, maar met woorden uit het betekenisveld ‘zorgzame, aandachtige toewijding’, afhankelijk van de context p. 88-89.
[5] Vertaling opgenomen in: Honing uit de rots. Teksten van Bernard van Clairvaux. Vertaald en ingeleid door Theo Bell. Meinema 2001, p. 152. Origineel: « Ecce quod dixeram in sermone, quia aemulis lacessentibus sponsa respondere cogatur, quae corpore quidem de numero adolescentularum esse videntur, animo autem longe. »
[6] In de voetnoot op pagina 76 (nr. 135) wordt ter verdere witwassing van Bernard ook nog gemeld dat de naam ‘Bernard’ in het Rijnland in de 12de eeuw een geliefde Joodse voornaam was. Hier wordt geen bron bij vermeld. De opmerking is dus gratuit.
[7] In deel II, p. 65 (preek 25) zijn de joden rivalen van de bruidegom. In noot 79 vermeld Verbaal opnieuw dat dit niet enkel geldt voor de echte joden, maar dat ze ook ‘figura’ zijn voor christelijke lezers, nl. symbool staan voor die categorie lezers ‘die niet doordringen tot de kern van een tekst’. Vreemd dat Verbaal zelf niet hoort hoe anti-judaïstisch juist dit figuratieve gebruik is.