De titel van dit boek ‘Philosophy of Religion in the Renaissance’, is enigszins misleidend. Het wekt de verwachting dat je een min of meer systematisch overzicht krijgt van hoe ‘godsdienstwijsbegeerte’ of ‘godsdienstwetenschappen’ in de Renaissance werden beoefend. Nog afgezien van het feit dat dat een anachronisme zou zijn (de genoemde disciplines bestonden nog niet, netzomin als het wetenschapsbegrip zelf al was uitgeklaard) wil de auteur (Jezuïet, professor filosofie aan de Loyola universiteit in Maryland, USA) zo’n boek niet schrijven. Hij verzaakt bewust aan het gebruik van het instrumentarium van de huidige godsdienstwijsbegeerte om de opvattingen uit het verleden over God, het denken en de godsdienst te beschrijven. Hij vindt de bril van de toevallige hedendaagse interesses op dit terrein veel te geslepen en te modieus. Het leidt z.i. tot een vertekening van het oorspronkelijke denkwerk, om nog maar te zwijgen van talrijke blinde vlekken. In plaats daarvan biedt Blum een tiental dieptepeilingen naar wat prominente denkers uit de late Middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd (voor het gemak maar ‘Renaissance’ genoemd) over de verhouding geloof en denken hebben gezegd en/of in praktijk gebracht.
Uitgangspunt hierbij is Blum’s overtuiging dat de opleving van de oude niet-christelijke wijsheid (heidendom, paganisme) sommige humanistische denkers in een crisis heeft gebracht zodat zij zich zijn gaan bezinnen op de vragen rond hun (on)verzoenbaarheid. Zij gingen daarom bewust de grenzen van het menselijk denken, de rol van de ratio, de (on)mogelijkheden van een rationeel godsbeeld etc. aftasten. En dat, zo betoogt Blum, is de geboorte van wat wij nu zouden noemen de godsdienstwijsbegeerte, of van een andere kant bekeken: de godsdienstwetenschap(pen). De door Blum hiertoe uitverkoren denkers zijn Raymondus Lullus, Coluccio Salutati, Gemistos Plethon, Nicholas Cusanus, Raymond Sebondus, Lorenzo Valla, Marsilio Ficino, Giovanni Pico della Mirandola, Giordano Bruno, Tommaso Campanella en Francisco Suarez. Wie het werk van Blum kent, zal dit rijtje bekend voorkomen. Het zijn ‘zijn’ mannen. Veel van het materiaal verscheen dan ook al in eerdere boeken en artikelen van de auteur.
Afin: terzake nu: Raymond Lullus (geb. 1232) mag de piketpaaltjes uitzetten van het veld dat Blum gaat onderzoeken: kunnen geloof en rede samengaan, is christelijke theologie en filosofie verzoenbaar etc.? Lullus stellingname is bekend: het gebruik van de natuurlijke rede is prima te verzoenen met de theologische idiomata. De waarheid van het geloof (incl. de Drie-eenheid) kan behandeld worden als menselijkerwijs begrijpelijk, alsof het een natuurlijk gegeven is. Denkers als Sabondus, Cusanus, en zelfs Campanella volgen in zijn spoor. Tegengas komt er in de zestiende eeuw van Montaigne (die echter enkel als commentator op Lullus mag figureren, jammer) en Giordano Bruno, zij het op grond van verschillende motieven. Van de hoofdstukken is mij vooral de beschrijvng van Georgios Gemistos Plethon bijgebleven, die het op heel intelligente manier gewaagd heeft het klassieke heidendom incl. de mythologie te integreren in het christendom, een verlangen dat bij Pico della Mirandola en Ficino ook aanwezig is. De hoofdstukken over Ficino en Pico zijn vooral interessant vanwege de onderlinge spanning tussen beide. Verder overlappen ze elkaar nogal. Hoofdstuk 9 handelt over Campanella, die naast godsbewijzen ook spreekt over ‘impliciet geloof’ wat de auteur aanleiding geeft om Karl Rahner ter sprake te brengen, een vergelijking die overigens niet veel voorstelt en even weinig oplevert (één alinea). In het afsluitende hoofdstuk (h. 10) presenteert de auteur Francesco Suarez s.j. als een bemiddelaar tussen de middeleeuwse scholastiek en het (neo-)platonisme van de Renaissance. Gezien de epiloog is de auteur van mening dat deze poging onze volle aandacht verdient. Omdat Blum zijn boek echter niet systematisch heeft opgebouwd, heb je als lezer niet meteen het gevoel dat Suarez het nu zoveel beter heeft opgelost dan de anderen. Hiermee is meteen ook de enige bedenking bij dit zeer leerrijke boek geformuleerd. De hoofdstukken lijken ‘losse artikelen’ over zeer interessante christelijke denkers, geschreven door iemand met grote kennis van zaken. Blum’s eruditie staat buiten kijf. Had hij echer het gedachtengoed van die denkers meer systematisch georganiseerd in zijn boek (ook een boek moet een concept hebben, forma formans) dan zou de godsdienstwijsigerige problematiek die hij via een sensitieve historische lezing aan de orde stelt veel scherper aan het licht zijn gekomen en ook zijn conclusies veel meer gewicht hebben gekregen. In een boek van 211 pagina’s de vraagstelling beperken tot een Preface (2½ blz.) en de eigenlijke bezinning op en conclusie aangaande het onderwerp gieten in een Epilogue (7½ blz.) is toch wel een beetje mager. Als een kennismaking met het denken van de genoemde denkers en theologen over God, het denken en de godsdienst (theologie, filosofie, religie) is dit een uitstekende inleiding. Als men dit boek, zoals ondergetekende, vanuit een historisch-godsdienstwijsgerige belangstelling ter hand heeft genomen, blijft men toch wel een beetje op z’n honger zitten.
Dick Wursten
Paul Richard Blum, Philosophy of Religion in the Renaissance, Ashgate, Farnham, 2010. ix + 211 pp.
meer achtergrond: