Duby (Georges), De kathedralenbouwers

Georges Duby, De kathedralenbouwers. Kunst en samenleving 980-1420. Geheel herziene vertaling en bezorging door Ger Groot. Noordboek 2024. 448 p. ISBN: 9789056155339. € 49,90

Habent libelli sua fata (“Boeken hebben zo hun lotgevallen”). Dat geldt voor alle boeken maar toch wel in het bijzonder voor dit boek. De tekst die hier heruitgegeven wordt is door diverse redacties heengegaan. Oorspronkelijk is ze geschreven voor drie fraaie kunstboeken over de Kunst in de Middeleeuwen (uitgeverij Albert Skira in Genève) in 1966/7: Adolescence de la Chrétienté occidentale (980-1140), L’Europe des Cathédrales (1140-1280), Fondements d’un nouvel Humanisme (1280-1440). Deze drie boeken maakten deel uit van de prestigieuze reeks Art – Idées – Histoire, waarin de geschiedenis van Europa werd verteld/belicht vanuit haar kunstproductie. De teksten dienden om de in het boek afgebeelde kunstvoorwerpen (gerepresenteerd middels 350 hoogwaardige afbeeldingen, gegroepeerd per thema) in hun tijd te plaatsen zodat de lezer de historische artefacten beter zou begrijpen en – dus – meer zou appreciëren. In 1974 heeft Pierre Nora (redacteur van het fonds wetenschappelijke uitgaven van Gallimard) de auteur, Georges Duby (inmiddels verbonden aan het Collège de France), overtuigd de teksten te bundelen en apart uit te geven, quasi zonder afbeeldingen. Argument: Ze verdienen een bredere verspreiding en dat kan door ze in een betaalbare pocket-editie op de markt te brengen. Nu zaten ze a.h.w. opgesloten in drie kunstboeken die elk een fortuin kostten. Zo zag het boek Le temps de cathédrales. l’art et la société, 980-1420. (1976) het licht. Hiervoor heeft Duby naar eigen zeggen de teksten “nauwelijks veranderd, behalve om ze beter op elkaar af te stemmen en hier en daar op te frissen” (voorwoord). Een redelijk spectaculaire vaststelling als je bedenkt dat het functionele teksten waren, dienstbaar aan de afbeeldingen. En dan publiceren zonder die afbeeldingen. Kan dat eigenlijk wel? De teksten uit de drie oorspronkelijke boeken vormen nu drie hoofddelen: I. Le monastère (980-1130) II. la cathédrale (1130-1280) III. Le palais (1280-1420). Achterin het boek was een kleine selectie afbeeldingen opgenomen in een apart hoofdstuk: ‘images’. Een teleurstelling: 35 zwart-wit foto’s, vaak verkleind (in een pocket-editie!). Groter contrast met de luxueuze kunstboeken was niet denkbaar. De toelichtingen bij de afbeeldingen waren echter wel weer fascinerend. De reeks waarin dit boek verscheen, Bibliothèque des histoires,bevatte wetenschappelijke klassiekers bestemd voor de geïnteresseerde leek. De bestseller uit die reeks: Emmanuel Leroy Ladurie, Montaillou, 1975. Ook Duby’s boek – 1976 – was een voltreffer. Het is in alle grote wereldtalen vertaald. In 1979 werd het zelfs omgezet in een achtdelige filmdocumentaire, gepresenteerd door Georges Duby zelf (uitgezonden op Antenne 2, begin 1980, later ook uitgegeven op VHS). In 1984 verscheen de Nederlandse vertaling (Ger Groot) bij uitgeverij Elsevier/Agon. De titel werd – ietwat misleidend – De kathedralenbouwers. Portret van de middeleeuwse maatschappij 980-1420. Ook de Nederlandse versie kende in de jaren nadien nog vele herdrukken. Het is dit boek – inmiddels 40 jaar oud, maar qua teksten 50-60 jaar oud – dat nu opnieuw is uitgegeven. En terecht. Het is een klassieker, en het verdiende een tweede kans (d.w.z. met afbeeldingen). Wel blijft het nuttig de voorgeschiedenis te kennen. Het is nog steeds geen leesboek (met lineaire opbouw, rode draad). Het blijft een verzameling essays (term die Duby zelf gebruikt om ze te karakteriseren) over de culturele activiteit van de mens in de Middeleeuwen.

Wat de teksten van Duby zo bijzonder maakt is dat ze inhoudelijk en literair van topniveau zijn. Ze evoceren – zonder wetenschappelijk jargon – het leven zoals het wellicht geweest zou kunnen zijn (van binnenuit, qua beleving) in de Middeleeuwen (980-1420). Duby doet dat vertellenderwijs, en altijd concreet (d.w.z. onder verwijzing naar de mensen achter de gebouwen, beelden, sieraden, schilderijen etc.). Alle kenbronnen worden ingezet om het de lezer mogelijk te maken zich in de wereld van toen, de mensen van toen, te kunnen inleven. D.w.z. hoe die zichzelf zagen, in de toenmalige samenleving, wat hun dromen, verlangens en angsten waren, hoe ze geloofden, leefden en stierven. ‘Imaginatio’ is een onmisbare tool in Duby’s gereedschapskist, zowel bij de analyse als bij de synthese. L’imaginaire is het franse woord (vaak vertaald met ‘zelfbeeld of wereldbeeld’, maar dat is eigenlijk te beperkt) om dit complexe geheel aan te duiden. Het komt voort uit de werkelijkheid, terwijl het die vormgeeft. Niet ‘ingebeeld’, maar ‘verbeeld’ (vgl. Benedict Anderson, Imagined Communities) en dus werkzaam. Bij Duby krijgen zo de menselijke artefacten hun culturele inbedding terug, doordat Duby ‘de vervaardiging van kunstwerken losweekt uit onze denkbeelden daarover, ze uit het museum haalt en opnieuw midden in het leven plaatst, nìet in het onze, maar in dat van degenen die deze voorwerpen bedacht en als eersten bewonderd hebben.’ (voorwoord, p. 7). Daarin is Duby met glans geslaagd. Je hoeft het niet met alles eens te zijn wat hij schrijft, maar dat ga je dan zelf wel uitzoeken, aangemoedigd, gestimuleerd – juist – door de subjectieve bevlogenheid waarmee Duby schrijft. Wat de teksten kenmerkt is de combinatie van absoluut meesterschap en volledige vrijheid in de behandeling van de stof. Kortom: De inhoudelijke en literaire kracht (vertellend, concreet, evocatief) van Duby’s boek is zo groot, dat de teksten – zelfs bij ontstentenis van de afbeeldingen waarvoor ze geschreven waren – erin slagen de lezers te bereiken en te enthousiasmeren. Ik zelf vergeet nooit de evocatie van het leven in het jaar 1000 (L’An mil), waarmee het boek opent. Ook ben ik Duby eeuwig dankbaar voor de manier waarop hij laat zien hoe Abt Suger, toen hij de Saint-Denis bij Parijs ontwierp (en het licht en de kleurvensters in de kerk bracht) geïnspireerd werd door het visioen van die andere Saint Denis (Pseudo-)Dionysius de Areopagiet, een van de invloedrijkste christelijke denkers, allemaal na te lezen in het eerste hoofdstuk van deel II, ‘God is licht’. En zo zijn er nog veel meer schatten te rapen.

Uitgeverij Noordboek en de vertaler/redactor (Ger Groot) hebben van die pocket met dicht bedrukte bladzijden (1976/1984) nu een echt boek gemaakt, niet alleen rijkelijk geïllustreerd, maar ook qua tekst ‘als nieuw’. Dat wil zeggen: Ger Groot heeft zijn zeer leesbare vertaling uit 1984 nog eens onder handen genomen, en daarbij welbewust meer aansluiting gezocht bij de retorisch geladen volzinnen van Duby. De evocatieve en literaire kracht van de tekst komt daardoor nog beter tot z’n recht. Makkelijker leesbaar is het daardoor niet geworden, maar ook daarvan is de vertaler zich bewust.[1] De moeite waard quia difficile. Als ik op het internet lees, dat native speakers de tekst van Duby mooi maar moeilijk vinden, dan past respect en dankbaarheid aan de vertaler. Ook de lay-out is veel uitnodigender dan in de Agon uitgave. Twee kolommen met ruime buitenmarge, en met voldoende witregels om de tekst te laten ademen. Voor degenen die niet lineair willen lezen, maar het boek als naslagwerk willen gebruiken, staan er meerdere, zeer uitgebreide registers in: ‘historische figuren’, ‘bijbelse en fictieve figuren’ (sic), ‘kloosters, kerken en andere bouwwerken’, ‘geschriften’, en ‘topografische namen’. Referenties naar afbeeldingen zijn schuingedrukt. Kortom: Voor de grasduiners onder de lezers is er niets te wensen over. De afbeeldingen zijn fullcolour (en vaak ook pagina-vullende) illustraties bij de tekst. Eindelijk kun je nu de voorwerpen, gebouwen, beelden, schilderijen waarnaar Duby verwijst in de tekst, ook zien. Daarmee is een groot stuk van de irritatie die de kale editie van 1976/1984 met z’n teleurstellende hoofdstuk ‘images’ (afbeeldingen) weggenomen. Wel dient opgemerkt, dat de afbeeldingen – anders dan in de oorspronkelijk kunstboeken van uitgeverij Skira – illustraties zijn bij de tekst (bij Skira was dit omgekeerd). Mocht er ooit nog een herdruk van dit boek op de markt komen (je kunt de lotgevallen van een boek niet voorspellen), dan heb ik enkele suggesties. 1. Voor de toegankelijkheid als boek zou ik voorstellen de oorspronkelijke (uit 1966/7) onderverdeling van hoofdstukken terug in te voeren. Nu zijn de hoofdstukken erg lang en raakt de lezer gemakkelijk de draad kwijt, omdat er geregeld na een witregel een nieuwe gedachtengang begint (dat was in de oorspronkelijke editie vaak het begin van een nieuw essay) 2. De beeldselectie moet nog eens kritisch doorgenomen worden. Er zitten teveel visueel ‘zwakke’ afbeeldingen bij.[2] Hier geldt – hoe paradoxaal het misschien ook moge klinken in het kader van de lotgevallen: Less is more. 3. Het slothoofdstuk (voorheen ‘afbeeldingen’, nu ‘epiloog’) dient herbekeken te worden. In het nawoord meldde Ger Groot al dat men er mee in de maag zat (p. 432). Ze diende ooit als compensatie voor een afbeeldingsloos boek. In die zin is ze nu overbodig. Ze als ‘epiloog’ publiceren is een verlegenheidsoplossing, en misleidend: Het is geen epiloog. Het zijn – zo blijkt bij nader toezien – eigenlijk ‘not-killed-darlings’ uit 1976 (preparatie van de boekuitgave). Duby heeft toen de aparte inleidingen op de thematische beeldkaterns uit de kunstboeken in de hoofdtekst proberen te integreren. Als dat niet mogelijk was, dan heeft hij de sterkste stukken hieruit achterin het boek achter elkaar gezet met een selectie van de bijbehorende afbeeldingen. Ze hebben allemaal een eigen titel (‘het klooster’, ‘portalen’, ‘naakten’, ‘portretten’). Heel fraaie teksten, een soort ‘columns’. Dit kwam in 1976 niet over, temeer daar de afbeeldingen niet bepaald sterk waren. Het zou te overwegen zijn dit hoofdstuk een aparte lay-out te geven, passend bij het karakter van de teksten: thematische inleidingen op thematisch geselecteerde afbeeldingen. Of – out of the box: Haal het uit het boek en maak er een visueel aantrekkelijke bibliofiele uitgave van: “Keur uit de kunstcolumns van Georges Duby.”

Los hiervan: Dit boek is zonder meer een aanrader, ook als je de uitgave uit 1984 (of een herdruk) hebt. Met de afbeeldingen erbij, en de tekst in een herziene vertaling, is het echt een ander boek geworden, een nieuw boek. En wat Duby te vertellen heeft over de Hoge Middeleeuwen, is nog steeds relevant, en de wijze waarop hij dat doet is – dankzij de schitterende vertaling van Ger Groot – nu ook echt een literaire belevenis.

Antwerpen, Dick Wursten


[1] Ger Groot was zo vriendelijk om al mijn vragen over de nieuwe editie (vertaling en bezorging) te beantwoorden, waarvoor dank. Idem uitgeverij Noordboek.

[2] De bijschriften moeten geschoond worden. Nu zit er veel ‘storende ruis’ in (overgenomen/snel vertaald uit de open source bron : “de ‘engelachtige aankondiging aan de herders’” Taddeo Gaddi, p. 265). Ik zag ook een fout: p. 247: Waar “de verrezenen uit Bourges” zouden moeten te zien zijn, worden de verdoemden getoond (p. 247, eveneens een link met de epiloog: p. 430 (‘naakten’), waar dezelfde gedachte wordt hernomen). Enkele visueel zwakke afbeeldingen die mij opvielen (tegenvielen): De Christuskop uit Vézelay (p. 393, foto-kwaliteit ondermaats, toch centraal gegeven in de tekst), de portalen van Saint-Gilles du Gard (p. 169, de tekst op p. 171 suggereert dat de apostelen op deze portalen een ‘verpletterende’ werking moeten hebben gehad op de ketters, met de afbeelding van de eucharistie als orthodox statement’. Dat komt met deze afbeelding niet over).